De NOB heeft commentaar geleverd op de aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling (WKR). In de vrijdag gepubliceerde memorie van antwoord bij het Belastingplan 2016 gaat staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën onder meer in op het commentaar van de Orde. Hij geeft bijvoorbeeld antwoord op de vraag of het juist is dat als er geen gebruik meer bestaat op het punt van een bepaalde vergoeding een dergelijk gebruik nooit kan herleven.
De Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) heeft ernstige bezwaren geuit tegen het voorstel in het Belastingplan over het aanscherpen van het gebruikelijkheidscriterium in de werkkostenregeling. De NOB schrijft in haar commentaar onder andere dat het aanwijzen van een vergoeding of verstrekking als eindheffingsbestanddeel niet betekent dat de werkgever enige heffing daarover voor eigen rekening neemt en dat dit daarom geen bruikbare indicatie is bij het toepassen van het gebruikelijkheidscriterium. In dit kader wijst de Orde op de vrije ruimte.
Veiligheidsklep
Daarbij wijst de NOB op de mogelijkheid dat een werkgever een vergoeding of verstrekking niet aanwijst als eindheffingsbestanddeel, omdat er geen vrije ruimte meer over is, zodat het loonbestanddeel bij de werknemer wordt belast. Volgens Wiebes is het gebruikelijkheidscriterium van de werkkostenregeling niets meer en niets minder dan een veiligheidsklep om te beoordelen of niet ten onrechte afgeweken wordt van de hoofdregel dat een werknemer belasting verschuldigd is over zijn loonbestanddelen. In het geval van deze hoofdregel wordt afgeweken en vergoedingen en verstrekkingen worden aangewezen als (al dan niet binnen de vrije ruimte vallende) eindheffingsbestanddeel, zal een toets aan het gebruikelijkheidscriterium aan de orde zijn. Als de werkgever een loonbestanddeel niet aanwijst als eindheffingsbestanddeel (bijvoorbeeld omdat er geen vrije ruimte meer is), is een toets aan het gebruikelijkheidscriterium niet aan de orde, zo schrijft hij in zijn memorie.
Gebruik
Een ander punt van aandacht van de NOB is of bij de gebruikelijkheidstoets zal worden gekeken naar het gebruik in het jaar 2014, 2015 of 2016. De staatssecretaris meldt dat het gebruik in een jaar of in meerdere jaren relevant is voor de gebruikelijkheidstoets. Daarbij wordt dus niet één specifiek jaar aangewezen, zoals de NOB lijkt te veronderstellen.
Ook vraagt de NOB of het juist is dat als er geen gebruik meer bestaat op het punt van een bepaalde vergoeding een dergelijk gebruik nooit kan herleven. Wiebes schrijft in de memorie dat dit niet het geval is. ‘Het gebruikelijkheidscriterium is een flexibele norm die mee kan bewegen met de tijd. Het is dus niet bij voorbaat uitgesloten dat oude gebruiken herleven of nieuwe gebruiken kunnen ontstaan.’
Voorbeeld
Als voorbeeld noemt de staatssecretaris een werkgever die vanuit zijn vrije ruimte bureaustoelen vergoedt of verstrekt aan werknemers voor hun thuiswerkplek. De aanwijzing van deze vergoeding of verstrekking als eindheffingsbestanddeel zal in de meeste gevallen voldoen aan het gebruikelijkheidscriterium. Enkele werknemers vragen deze werkgever of zij voor hun thuiswerkplek een zitbal of een fietsstoel kunnen krijgen in plaats van de bureaustoel. Indien het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van de vergoeding of verstrekking van de bureaustoel voldoet aan het gebruikelijkheidscriterium, hetgeen zoals gezegd in de meeste gevallen zo zal zijn, en de zitbal of fietsstoel op zeer vergelijkbare manier zal worden gebruikt als de bureaustoel, zal ook het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van de vergoeding of verstrekking van een zitbal of fietsstoel gebruikelijk zijn.
Kosten met gemengd karakter
Wiebes noemt in de memorie ook nog dat het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van vergoedingen of verstrekkingen die zien op kosten met een gemengd karakter (ten behoeve van zakelijk en privégebruik) en een relatie hebben met kosten die de werknemer maakt in het kader van de (behoorlijke) vervulling van zijn dienstbetrekking, eerder gebruikelijk zal zijn dan het aanwijzen van pure beloningsbestanddelen.
Voorbeeld
Als voorbeeld noemt Wiebes dat het als eindheffingsbestanddeel aanwijzen van een vergoeding of verstrekking van een (elektrische) fiets die de werknemer gebruikt voor woonwerkverkeer niet ongebruikelijk is. Voor het kerspakket geldt dat het, afhankelijk van de waarde van het kerstpakket, gebruikelijk kan zijn een kerstpakket als eindheffingsbestanddeel aan te wijzen, ondanks dat hier sprake is van een puur beloningsbestanddeel.
Overwogen alternatieven
In zijn memorie van antwoord geeft Wiebes ook nog de alternatieven voor aanscherping van het gebruikelijkheidscriterium die zijn overwogen. Een van de alternatieven was om het tarief bij overschrijding van de vrije ruimte afhankelijk te maken van de schijf waarin het loon van de werknemer valt aan wie de vergoeding of verstrekking wordt gegeven. Het tarief van 80% zou dan worden verhoogd, indien het tarief verschuldigd is over een vergoeding of verstrekking die aan een werknemer wordt gegeven wiens loon in de vierde schijf valt. Volgens Wiebes zijn hier echter veel belangrijke nadelen aan verbonden. De werkkostenregeling zou met deze alternatieve wijziging een stuk ingewikkelder worden en de administratieve lasten zouden stijgen, terwijl tegelijkertijd niet alle tariefarbitrage wordt bestreden.
Geef een reactie