Een vertrek van het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal de economie van Nederland relatief hard raken. In 2030 kunnen de kosten voor Nederland oplopen tot zo’n 10 miljard euro. Als aangenomen wordt dat de economische groei afhangt van handelgedreven innovatie, dan kunnen deze kosten voor Nederland zelfs 65% hoger uitvallen.
Dat meldt het CPB.
Mochten de Britse kiezers ervoor kiezen om de EU te verlaten, dan zal het proces tot daadwerkelijke uittreding een aantal jaren duren. Het gevolg daarvan is dat er gedurende de komende jaren onzekerheid is over het eindpunt van de relatie tussen de EU en het VK. Dit zal het bedrijfsleven raken. De economische schade door deze onzekerheid is op korte termijn het grootst en is nu al zichtbaar in de aanloop naar het referendum. Het CPB schat in dat voor Nederland de kosten in 2030 oplopen tot zo’n 10 miljard euro. Als aangenomen wordt dat de economische groei afhangt van handelgedreven innovatie, dan kunnen de kosten voor Nederland van 10 miljard euro zelfs 65% hoger uitvallen.
De Nederlandse kosten van de Brexit zijn sectorspecifiek. De sectoren ‘overig transport’ en ‘transportvoertuigen’ zijn weinig gevoelig voor een Brexit, omdat deze meer met de EU dan met het VK verbonden zijn. Maar dit geldt niet voor de sectoren ‘chemie, kunststof en rubber’, ‘elektronische apparatuur’, ‘motorvoertuigen en onderdelen’, ‘voedsel verwerkende industrie’ en ‘metaal en mineralen’ (samen 12% van het Nederlandse bbp). Zij zullen een productieverlies van ongeveer 5% lijden. Dit productieverlies kan met 40% omlaag worden gebracht door een nieuw vrijhandelsverdrag met het VK.
Verschillende opties handelsovereenkomsten
Na een eventuele Brexit zijn er verschillende opties wat betreft handelsovereenkomsten tussen het VK en de EU. Aan de ene kant is er de terugvaloptie, namelijk de standaard WTO-regeling. Aan de andere kant bestaat de mogelijkheid om tot een nieuw vrijhandelsverdrag te komen dat de handelskosten substantieel verlaagt. Een nieuw vrijhandelsverdrag stelt de EU voor een dilemma. Aan de ene kant wil de EU voorkomen dat er een precedentwerking uitgaat van de Brexit of dat er vrijelijk gewinkeld wordt in de voor- en nadelen van het EU-lidmaatschap. Het zal daarom de kosten van uittreding zo groot mogelijk maken. Aan de andere kant wordt de EU zelf ook geconfronteerd met hogere kosten en maakt een nieuw handelsverdrag deze kosten voor de EU – maar daarmee ook voor het uittredende land – kleiner.
Bovendien, de kosten van de Brexit zijn voor landen uit Oost- en Zuid-Europa relatief laag, omdat zij minder verbonden zijn met het VK. Deze landen zijn daarom minder gebaat bij een nieuw vrijhandelsverdrag dan Nederland, Ierland of België. Het zou dus ook nog kunnen dat de landen die een groot economisch belang hebben bij een nieuw vrijhandelsverdrag met het VK, niet alle EU-landen met zich mee krijgen.
Geef een reactie