Als de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie stelt dan moet het Hof beoordelen welke boete naar de omstandigheden van het geval passend en geboden is. Een boetebedrag kan dan ook lager uitvallen.
Feiten
Een transportondernemer heeft een aantal zware motorrijtuigen. In de maanden april en mei 2013 is op verschillende data geconstateerd dat met drie van deze zware motorrijtuigen gebruik werd gemaakt van de autosnelweg zonder dat de verschuldigde belasting zware motorrijtuigen (BZM) vóór de aanvang van dat gebruik op aangifte was voldaan. De inspecteur heeft aan de transportondernemer veertig naheffingsaanslagen in de BZM opgelegd van elk € 8. Ook heeft de inspecteur een boete van € 246,- per naheffingsaanslag opgelegd. De ondernemer heeft bezwaar ingediend. De inspecteur heeft de uitspraken gehandhaafd en de ondernemer heeft tegen de uitspraken op bezwaar, beroep ingediend bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en heeft de boetebeschikkingen vernietigd en elk van de boetebeschikkingen verlaagd tot een bedrag van €100,-. De inspecteur heeft hoger beroep ingesteld.
Te hoge bedragen voor boetebeschikkingen?
De vraag voor het Hof is of de boetebeschikkingen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Het Hof oordeelt dat er terecht 40 boeteschikkingen zijn opgelegd. Verder heeft het Hof aannemelijk geacht dat de transportonderneming met betrekking tot de drie zware motorrijtuigen waarmee voormelde verzuimen zijn begaan, het oogmerk had om de verschuldigde BZM over een tijdvak van een jaar te betalen vóór aanvang van het gebruik van de autosnelweg met die zware motorrijtuigen. Maar dat dit niet is gebeurd vanwege een fout van een werknemer van de transportonderneming. Verder heeft de transportonderneming, zodra het door had dat het in verzuim was, alsnog jaarvignetten aangevraagd. Op basis hiervan heeft het Hof geoordeeld dat de verzuimen zijn terug te voeren op één fout. Het Hof heeft daarom de boete verminder tot €160,- per zwaar motorrijtuig. De staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie.
Oordeel Hoge Raad
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat hoewel de transportonderneming geen (incidenteel) hoger beroep heeft ingesteld, zij terecht in een gunstiger positie is komen te verkeren ten opzichte van de uitspraak van de rechtbank. In hoger beroep was namelijk een kwestie in geschil waarnaar de rechter ambtshalve onderzoek moest doen. In dit geval stelde de inspecteur in hoger beroep de strafmaat van een bestuurlijke boete ter discussie. Het hof moest dus beoordelen welke boete naar de omstandigheden van het geval passend en geboden is. Als dat lager is dan de boete die uit de uitspraak van de rechtbank voortvloeit, dan moet het hof de uitspraak van de rechtbank vernietigen en de boete op dat lagere bedrag vaststellen (zie ook CRvB 11 december 2014, nr. 14-3106 TW). Het beroep van de staatssecretaris is ongegrond.
Geef een reactie