Twee registeraccountants zijn ook bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) niet veroordeeld om hun rol in een uit de hand gelopen conflict tussen bewoners van een serviceflat, net als eerder bij de Accountantskamer al het geval was.
Een deel van de bewoners kwam in conflict met het bestuur van de serviceflat. Daarbij ging het over de verantwoording door het bestuur over het beheer en het laten uitvoeren van de administratie door de dochter van een bewonersechtpaar waarvan de man penningmeester in het bestuur was. De twee registeraccountants verrichten jarenlang accountantswerkzaamheden ten behoeve van- en in opdracht van de coöperatieve vereniging. Ze controleerden onder andere de door de dochter opgestelde jaarrekeningen. Aanvankelijk via een controle-opdracht en later in de zin van een beoordelingsopdracht zoals bedoeld in NV COS 2400. Dat laatste is een aanzienlijk beperktere taak dan in de statuten van de vereniging was vastgelegd, namelijk dat de registeraccountant jaarlijks in de algemene leden vergadering zijn verslag uitbrengt.
Klachten
Volgens de klagers weigerden te accountants ten onrechte om op de algemene ledenvergadering verantwoording af te leggen. Ze hadden bovendien wat de boze bewoners betreft opmerkingen moeten maken over de (on)wenselijkheid van de situatie dat de dochter de financiële administratie voerde. Ook hebben de twee registeraacountants volgens de bewoners ten onrechte in hun beoordelingsverklaringen verklaard dat hen niets is gebleken op basis waarvan zij zouden moeten concluderen dat de jaarrekening geen getrouw beeld geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen. De klagers verwijten de twee met dit klachtonderdeel dat zij hadden moeten opmerken dat de liquide middelen van de vereniging onvoldoende waren in relatie tot de omvang van de reserve groot onderhoud en de voorziening groot onderhoud en dat daarom geoordeeld moet worden dat de grootte en de samenstelling van het vermogen minder rooskleurig waren dan door de registeraccountants is beoordeeld. De Accountantskamer sprak daarover eerder uit dat de opvatting van de bewoners over de liquide middelen geen steun vindt in de bestaande regelgeving aangaande het jaarrekeningrecht en dat hun idee evenmin aansluit op binnen de beroepsgroep bestaande opvattingen over dit onderwerp.
Beperkte opdracht
De Accountantskamer verklaarde de klachten begin dit jaar in alle onderdelen ongegrond, maar daar legden de boze flatbewoners zich niet bij neer. Ook het CBb oordeelt nu echter dat de registeraccountants niets is aan te rekenen. De beoordelingsopdrachten zoals bedoeld in NV COS 2400 zijn inderdaad beperkter van aard dan de in de statuten opgenomen opdracht tot ‘het toezicht op het beheer van de vereniging’ , spreekt het CBb uit. Er was daarom ook geen verplichting om op de ALV verslag uit te brengen.
Familierelatie
Ook de vergoeding van 5.400 euro van het bestuur aan de dochter van de penningmeester voor haar werkzaamheden was niet onredelijk, spreekt het College uit. Naar het oordeel van het College heeft de Accountantskamer bij de beoordeling van dit klachtonderdeel bovendien terecht waarde gehecht aan het feit dat het zowel bij het bestuur als bij de leden al langere tijd bekend was dat met de dochter naast een zakelijke relatie ook sprake was van een familieband met een van de bestuursleden.
Weergave financiële positie
Over de klacht over de weergave van de financiële positie van de vereniging overweegt het CBb dat de vrees van de klagende bewoners dat het bestuur van de vereniging niet in staat zou zijn de voor de financiering van groot onderhoud noodzakelijke leningen te verkrijgen, feitelijk niet is onderbouwd en bovendien niet kan leiden tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt met betrekking tot de verslagjaren. De registeraccountants voerden bovendien onweersproken aan bij hun beoordeling aandacht te hebben gegeven aan het verband tussen het verwachte aanwendingstijdstip van de voorziening en de daarvoor benodigde liquide middelen en dat dit punt bij de bespreking van de jaarrekening en hun aanbiedingsbrief aan de orde is gekomen. Daarmee verklaart het College het hoger beroep ongegrond.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2018:575
Geef een reactie