Om een fiscale eenheid te kunnen vormen voor de omzetbelasting moet sprake zijn van gezamenlijke economische activiteit tussen de betrokken rechtsvormen. Aan de omvang van die gezamenlijke economische activiteit is echter geen minimum verbonden, blijkt uit een recente uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
De zaak draaide om drie stichtingen die basisonderwijs aanbieden op vijftien basisscholen in verschillende gemeenten en samen een fiscale eenheid vormen voor de omzetbelasting. De ontvangsten van de fiscale eenheid bestaan voor ongeveer 99% uit vergoedingen van de rijksoverheid voor het door haar verstrekken van wettelijk geregeld basisonderwijs. Voor ongeveer 1% bestaan de ontvangsten uit huurinkomsten die zijn vrijgesteld van omzetbelasting. Daarbij gaat het om de verhuur van enkele woningen aan voormalige directeuren, de verhuur van vrijstaande leslokalen en de verhuur van het gymlokaal. De fiscale eenheid had van oorsprong zelf schoonmaakpersoneel in dienst voor het schoonmaken van de scholen. Op een gegeven moment wordt echter besloten om een bv op te richten waarvan de stichting 100% van de aandelen heeft en bestuurder is. De bv neemt het schoonmaakpersoneel in dienst en gaat samenwerken met een bv die beschikt over schoonmaakexpertise.
Standpunt fiscus
De stichtingen willen vervolgens de bv opnemen in de fiscale eenheid en vragen de inspecteur daarover een standpunt in te nemen. Die stelt dat sprake is van een kunstmatige structuur waarvan het wezenlijke doel is een belastingvoordeel te verkrijgen. De stichtingen ontkennen dat de beoogde structuur is ingegeven door fiscale motieven. Toegelicht wordt dat de onderwijsstichtingen niet tevreden zijn over de kwaliteit van het schoonmaakwerk en dat er verschillende (niet fiscale) redenen zijn om de schoonmaakdiensten in een aparte vennootschap onder te brengen. De inspecteur komt in eerste instantie terug op zijn standpunt en bevestigt dat de bv deel kan uitmaken van de fiscale eenheid. De competentie wordt op een bepaald moment echter overgedragen aan een andere eenheid van de Belastingdienst, waarna de inspecteur aan de stichtingen meldt: “Ik ben van mening dat er waarschijnlijk geen sprake is van een fiscale eenheid omdat facilitair hoogstwaarschijnlijk wordt aangestuurd door het externe schoonmaakbedrijf en niet door de school. Ook heb ik sterke twijfel over de financiële verwevenheid van de school en facilitair.”
Verwevenheid
In hoger beroep is primair in geschil of is voldaan aan de vereisten voor vorming van een fiscale eenheid op het gebied van organisatorische, financiële en economische verwevenheid. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het verzorgen van basisonderwijs geen economische activiteit is en dat dit aan vorming van een fiscale eenheid met de bv in de weg staat. De bv verricht haar diensten ten behoeve van de niet-economische onderwijsactiviteit, zodat toekenning van het verzoek van de onderwijsstichtingen ertoe leidt dat de fiscale eenheid geen economische activiteit uitvoert en niet kan bestaan. Een fiscale eenheid wordt immers aangemerkt als één ondernemer, aldus de inspecteur. Volgens de onderwijsstichtingen is het verzorgen van basisonderwijs een economische activiteit en staat dat niet in de weg aan economische verwevenheid.
Minimumomvang
Het hof spreekt uit dat aan de inspecteur moet worden toegegeven dat bij honorering van het verzoek van de stichtingen de economische activiteit van de bv geheel in de fiscale eenheid oplost en dat, indien zijn standpunt over de kwalificatie van het verzorgen van basisonderwijs wordt gevolgd, een fiscale eenheid ontstaat wier omzet voor slechts een zeer beperkt gedeelte met economische activiteiten wordt behaald. ‘Uit het eerstgenoemde arrest van het HvJ EU leidt het Hof af dat dit laatste niet aan de kwalificatie van de fiscale eenheid als ondernemer in de weg staat. De doelstelling van de faciliteit fiscale eenheid is administratieve vereenvoudiging, welk doel hier wordt bereikt. Belanghebbende heeft ter zitting geloofwaardig verklaard, dat BV ook de ruimtes schoonmaakt die Stichting tegen vergoeding aan derden verhuurt. Er is dus sprake van een gezamenlijk uitgevoerde economische activiteit, hoe gering ook, die vorming van de fiscale eenheid mogelijk maakt. Artikel 11 Btw-richtlijn bevat geen aanwijzingen dat deze economische activiteiten een bepaalde minimumomvang moeten hebben.’
Beoordeling verwevenheid
Als tussen de stichtingen en de bv voldoende organisatorische, financiële en economische verwevenheid bestaat is uitbreiding van de fiscale eenheid mogelijk. Volgens het hof is daar in dit geval in voldoende mate sprake van.
Tussen partijen is niet in geschil dat formeel beschouwd wel sprake is van financiële verwevenheid. Het hof ziet in dit geval geen aanleiding de financiële verwevenheid anders te beoordelen dan vanuit een formeel oogpunt. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de vennootschap met de schoonmaakexpertise de aan het aandeelhouderschap verbonden zeggenschap heeft over de bv. Er is geloofwaardig verklaard dat het gezamenlijke bestuur van de stichtingen en de bv beslist over het budget van de bv, de jaarrekening van de bv vaststelt en de strategische beslissingen neemt. Ook is geloofwaardig verklaard dat de schoonmakers worden beschouwd en behandeld als werknemers van de bv, en dat zij dezelfde gratificaties krijgen als de andere werknemers die op de scholen werkzaam zijn. Dat de vennootschap met de schoonmaakexpertise binnen het budget bepaalde praktische beslissingen zelfstandig kan nemen maakt naar het oordeel van het hof geen verschil. Het komt erop neer dat de vennootschap met de schoonmaakexpertise binnen de door het gezamenlijke bestuur van de stichtingen en de bv gestelde kaders de schoonmaak van de scholen regelt. Dit heeft niets van doen met de zeggenschap die een aandeelhouder uitoefent. Dat de overeenkomst met de vennootschap met de schoonmaakexpertise niet opzegbaar zou zijn, volgt het hof niet. De bepalingen over ontbinding in de toezichtovereenkomst zijn niet van dien aard dat opzeggen onmogelijk of uiterst moeilijk is. Het is binnen het bedrijfsleven niet ongebruikelijk dergelijke bepalingen op te nemen of contracten voor langere duur aan te gaan, spreekt het hof uit. Aan de voorwaarde dat de stichtingen en de bv in financieel opzicht nauw zijn verweven, is daarmee voldaan.
Ook in organisatorisch opzicht is dat het geval. Formeel bezien staan de stichtingen en de bv onder een gezamenlijk bestuur. De omstandigheid dat de vennootschap met de schoonmaakexpertise het dagelijks toezicht op schoonmaakwerkzaamheden in de scholen uitoefent, betekenen niet dat die vennootschap de leiding heeft over de bv.
Ter zitting van het hof is bovendien gebleken dat de bv alle kosten in rekening brengt aan de onderwijsstichtingen, zelfs wanneer het schoonmaakwerk betreft ten behoeve van aan derden (kortstondig) verhuurde ruimtes in de scholen. De onderwijsstichtingen brengen de huur in rekening aan de huurder. Het hof concludeert hieruit dat de bv niet aan derden presteert. Aan de voorwaarde dat de stichtingen en BV in economisch opzicht nauw zijn verweven is daarmee ook voldaan.
Het hof komt tot de conclusie dat de onderwijsstichtingen en de bv in financieel, organisatorisch en economisch opzicht nauw zijn verweven. Het standpunt van de inspecteur faalt.
Geef een reactie