Wie langer zaken doet met een handelspartner, hoeft minder alert te zijn op BTW-fraude dan bij een relatief onbekende relatie. Dat heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden bepaald in een recente uitspraak over de intracommunautaire levering van auto’s.
Een fiscale eenheid van twee BV’s, bestaande uit een holding en een groothandel in personen- en bestelauto’s, krijgt voor de periode 2006-2010 een naheffingsaanslag voor de omzetbelasting van een kleine € 2 miljoen. Die wordt na bezwaar verminderd tot zo’n € 1,5 miljoen. Maar de BV’s zijn het er nog niet mee eens en stappen naar de rechter, die de lezing van de Belastingdienst bevestigt. Ze tekenen beroep aan.
Intracommunautair geleverd
De fiscale eenheid heeft in 2007 een Estische rechtspersoon opgericht. De aandeelhouder van de holding en een boekhouder die voor het bedrijf werkt, worden tot bestuurder benoemd. Drie jaar later worden ze weer uitgeschreven. Er zijn in de tussenliggende periode diverse auto’s verkocht aan of door tussenkomst van een Est, die de auto’s vanaf zijn eigen bankrekening of contant betaalt. Op de facturen is 0% omzetbelasting berekend, de transacties zijn aangemerkt als intracommunautaire levering. Afnemers zijn blijkens de facturen een Estisch bedrijf en (na 1 januari 2008) het eigen aldaar opgerichte bedrijf. Die hebben geen melding gemaakt van intracommunautaire verwervingen en daarmee omzetbelasting ontlopen.
Uitzonderingen op nultarief
Het hof stelt vast dat geen belasting geldt voor leveringen van goederen aan een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen. Het nultarief mag in beginsel niet worden geweigerd als de goederen naar een andere lidstaat zijn vervoerd en dat de afnemer deze als belastingplichtige heeft verworven. Een uitzondering geldt echter als niet kan worden gecontroleerd of aan de materiële voorwaarden is voldaan én als de belastingplichtige wist of had moeten weten dat hij deelnam aan een keten waarin BTW‑fraude werd gepleegd.
Intracommunautair of niet?
De Belastingdienst stelt dat volstrekt onduidelijk is wanneer en door wie of in wiens opdracht en onder welke omstandigheden de auto’s naar het buitenland zijn vervoerd. Maar daarmee is het hof het niet eens, voor zover het gaat om de periode vóór 1 januari 2008: de auto’s zijn afgenomen door een belastingplichtige. ‘Het gaat om zulke aantallen dat de afnemer BTW was verschuldigd wegens een intracommunautaire verwerving in de lidstaat van aankomst.’
Naheffing deels onterecht
Vanaf 2008 was sprake van een handelsketen met ten minste drie deelnemers, concludeert het hof. Dat waren de fiscale eenheid, de Estische dochter en de tussenpersoon. In alle gevallen is het dochterbedrijf de koper geweest. Door de groothandel is de beschikkingsmacht in Nederland aan de tussenpersoon overgedragen. ‘Dit betekent dat de leveringen door belanghebbende aan het Estische dochterbedrijf niet als intracommunautaire levering kunnen worden aangemerkt.’ Omdat het binnenlandse leveringen zijn, is het algemene BTW-tarief van toepassing. Voor de leveringen aan de dochter is daarom terecht een naheffingsaanslag opgelegd.
Geen bewijs voor wetenschap van fraude
Dat er sprake was van BTW-fraude, staat niet ter discussie. De Belastingdienst vindt dat de groothandel had moeten weten dat zij deelnam aan een keten waarin die fraude werd gepleegd. Maar dat kan de fiscus niet aannemelijk maken, vindt het hof. ‘Om te beginnen staat vast dat [de tussenpersoon] ook betrokken is geweest bij de aanschaf van auto’s in Nederland bij andere handelaren.’ De groothandel had niet behoren te weten dat in Estland geen intracommunautaire verwervingen zijn aangegeven. ‘Belanghebbende is weinig kritisch geweest bij het controleren van de identiteit van de afnemer en de volmacht van [de tussenpersoon], maar voor de conclusie dat belanghebbende hierbij had moeten denken aan grootschalige BTW‑fraude in Estland heeft de inspecteur onvoldoende aanwijzingen aangedragen.’
Kortstondige handelsrelatie niet aan de orde
Er is jarenlang handel gedreven en er is geen melding geweest van een mismatch tussen de leveringen en de verwervingen, overweegt het hof. ‘Een kenmerk van BTW-fraude is vaak dat gedurende een korte tijd intensief handel wordt gedreven met een bepaalde persoon, die daarna wordt vervangen door een andere persoon, en zo voort. De opvolgende handelspartners plegen te verdwijnen met achterlating van een aanzienlijke BTW-schuld aan de belastingautoriteiten. Dit is allemaal niet aan de orde in de onderhavige zaak.’ De naheffingsaanslag voor leveringen tot 1 januari 2008 aan de tussenpersoon is daarom ten onrechte opgelegd.
Lees hier de uitspraak ECLI:NL:GHARL:2019:4274
Geef een reactie