De staatssecretaris van Financiën gaat in op het rapport van de Algemene Rekenkamer over autobelastingen en de aanbevelingen ten aanzien van de bijtelling. De Algemene Rekenkamer adviseert om het bijtellingspercentage van het voordeel van privégebruik van de auto van de zaak beter te onderbouwen. Wat is de reactie van de staatssecretaris?
Bewuste keuze
De wetgever heeft bewust gekozen voor een forfaitair systeem dat relatief eenvoudig en goed uitvoerbaar is. Daarbij wordt uitgegaan van een vast bijtellingspercentage van de catalogusprijs van de auto.
Het bijtellingspercentage is gebaseerd op een mix van verschillende benaderingswijzen van de vaststelling van het privévoordeel.
1 Besparingswaarde
De gedachte bij de toepassing van de besparingswaarde bij de auto van de zaak is dat de werknemer in privé kosten bespaart, omdat hij voor het hebben van de auto van de zaak in privé geen auto hoeft aan te schaffen en zelf dus geen kosten voor een auto hoeft te maken. Daarbij wordt gekeken welke kosten hij normaal gesproken gemaakt zou hebben als hij geen auto van de zaak voor privédoeleinden kan gebruiken. Daarbij zijn diverse factoren, zoals de hoogte van het inkomen en de woonplaats van belang.
Uitgaande van de besparingswaarde moet 100% van de vaste lasten worden toegerekend aan
het privégebruik. Aangezien geen auto in privé meer hoeft te worden aangeschaft, bespaart de belastingplichtige 100% van de vaste lasten die hij anders zou hebben gehad.
2 Kosten voor loon in natura
De tweede benaderingswijze die valt te hanteren om het loon in natura te bepalen voor de auto van de zaak is door – in aansluiting op de onder de werkkostenregeling geldende hoofdregel – te kijken naar kosten die de werkgever moet maken voor het verstrekte loon in natura.
Bij de auto van de zaak moet in dat geval worden uitgegaan van de feitelijke kosten die de
werkgever maakt om de werknemer ook voor privédoeleinden in die auto te laten rijden. De kosten die zijn verbonden aan de zakelijke kilometers moeten daarbij buiten beschouwing blijven, want het gebruik van de auto voor zakelijke kilometers leidt uiteraard niet tot loon in natura.
Minder eenduidig
Bij deze benaderingswijze is minder eenduidig op welke wijze de vaste kosten moeten worden toegerekend: volledig toerekenen aan het privégebruik (omdat de vaste kosten ook worden
gemaakt als niet ook sprake is van zakelijk gebruik), naar evenredigheid toerekenen aan de privékilometers en de zakelijke kilometers, dan wel volledig toerekenen aan de zakelijke kilometers.
Afhankelijk van de individuele situatie (bij toepassing besparingswaarde) en de mate van toerekening van de vaste kosten (als wordt uitgegaan van de door de werkgever voor het privégebruik gemaakte kosten) kan de uitkomst van beide benaderingen zowel hoger als lager zijn dan de forfaitaire bijtelling.
Eenvoudig en goed uitvoerbaar
De wetgever heeft gekozen voor een mix van deze benaderingswijzen en daarbij bewust gekozen voor een forfaitair systeem dat relatief eenvoudig en goed uitvoerbaar is. Daarbij wordt uitgegaan van een vast percentage van de catalogusprijs van de auto. Bij de vaststelling van het percentage is destijds
rekening gehouden met de bandbreedte die uit de benaderingswijzen volgt.
Bandbreedte
Het huidige bijtellingspercentage van 22% valt volgens het kabinet binnen de bandbreedte. Het blijft echter een forfaitaire benadering die per definitie niet in alle gevallen een correcte weergave
is van het individuele genoten voordeel van het privégebruik van de auto van de zaak. Dat is immers eigen aan een forfait dat naar zijn aard grofmazig is.
Youngtimers en oldtimers
De Algemene Rekenkamer plaatst ook kanttekeningen bij de methodiek voor de vaststelling van de bijtelling voor de auto van de zaak van 15 jaar en ouder (youngtimers en oldtimers).
De Algemene Rekenkamer vraagt waarom, als het redelijk is om de waarde van een auto van 15 jaar of ouder op de waarde in het economische verkeer (dagwaarde) te stellen, dit dan pas na 15 jaar aan de orde zou zijn.
Hiermee worden volgens de staatssecretaris twee doelen nagestreefd:
- het voorkomen dat de bijtelling voor oudere vrijwel afgeschreven auto’s wordt vastgesteld op basis van een ten opzichte van de waarde in het economische verkeer veel te hoge catalogusprijs (dit speelt met name bij youngtimers);
- waarborgen dat de bijtelling voor een volledig gerestaureerde (inmiddels dure) klassieker niet wordt vastgesteld op de in die gevallen veel te lage catalogusprijs (dit speelt vooral bij oldtimers).
15 jaar-grens
De grens van 15 jaar is een keuze. Vanaf die leeftijd wordt de waardedaling van het voertuig geacht dermate groot te zijn dat een bijtelling op basis van de catalogusprijs niet meer reëel wordt geacht.
Naar de mening van de bewindsman past een dergelijke keuze binnen een forfaitair systeem.
Bijtelling van 35 procent
Het huidige bijtellingspercentage van 35% voor zowel youngtimers als oldtimers is tot stand gekomen naar aanleiding van een amendement uit de Tweede Kamer. Hierdoor is de regeling blijven gelden voor alle auto’s van ouder dan 15 jaar in plaats van alleen voor auto’s van 25 jaar en ouder. Tegelijkertijd is het bijtellingspercentage verhoogd van 25% naar 35%.
Per saldo leidt ook deze regeling naar het oordeel van het kabinet naar een verdedigbare uitkomst.
Reactie staatssecretaris van Financiën op rapport Autobelastingen als beleidsinstrument
Geef een reactie