Kan het lage-inkomensvoordeel (LIV) worden afgeschaft en ingezet worden voor maatregelen die werknemers ten goede komen in plaats van de grote bedrijven? Minister Koolmees van Sociale Zaken beantwoordt vragen over het bericht dat het Lage-inkomensvoordeel (LIV) een kapitaal kost per extra werkende persoon.
Het LIV is een tegemoetkoming voor werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loonniveau van 100 tot 125 procent van het wettelijk minimumloon (WML).
Uit SEO-onderzoek blijkt dat de netto arbeidsparticipatie van het aantal werkenden op deze loonniveaus na de invoering van het LIV in 2017 met 0,0 tot 0,2 procentpunt is gestegen. Dit komt neer op een effect tussen de 3.000 en 23.000 extra werkende personen. Het CPB verwachtte oorspronkelijk een toename van de netto arbeidsparticipatie van 0,1 procentpunt.
De vraag kan echter worden gesteld of de kosten van het huidige LIV opwegen tegen de extra gecreëerde banen en het behoud van banen. Daarnaast verwacht de minister dat de effectiviteit van het LIV door de halvering van het hoge tarief ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd zal dalen.
Effectievere invulling Wtl
In het pensioenakkoord is afgesproken om met werkgevers een effectievere invulling van het geheel aan instrumenten in de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl) te onderzoeken.
Uitgangspunt is dat de Wtl een arbeidsmarktinstrument moet zijn dat werkgevers, in samenhang met andere instrumenten, (financieel) ondersteunt om mensen met een structureel zwakke(re) positie op de arbeidsmarkt aan te nemen of in dienst te houden.
De minister informeert de Tweede Kamer begin 2020 over de uitkomsten van de gesprekken met werkgevers. Dit kan gevolgen hebben voor de vormgeving van zowel het LIV als van de loonkostenvoordelen binnen de Wtl.
Effect LIV
In het onderzoek van SEO wordt het effect van het LIV geschat op 3.000 tot 23.000 extra werkende personen. Volgens Koolmees geeft het geen reëel beeld om de uitgaven aan het LIV te delen door het aantal extra werkende personen. Het LIV ziet namelijk niet alleen op het creëren van extra banen, maar ook op het behoud van bestaande banen.
Als toch de uitgaven aan het LIV gedeeld worden door het aantal extra werkenden, dan is de gemiddelde uitgave per extra werkende 76.000 euro.
Jeugd-LIV
Het wettelijk minimumloon is per 1 juli 2017 voor 18- tot en met 22-jarigen verhoogd. Om werkgevers tegemoet te komen in de verhoging van de loonkosten en daarmee ook om de negatieve effecten op de werkgelegenheid voor jongeren te verminderen, is tegelijkertijd het Jeugd-LIV geïntroduceerd.
De verhoging van het minimumjeugdloon voor 18- tot en met 22-jarige jongeren is niet of nauwelijks van invloed geweest op hun arbeidsparticipatie.
Dalende uitgaven (jeugd-)LIV
De begrote uitgaven aan het LIV dalen vanaf 2021. Met ingang van 2020 (uitbetaling in 2021) is het hoge tarief van het LIV gehalveerd van maximaal € 2.000 naar maximaal € 1.000 per jaar. Daardoor dalen de begrote uitgaven aan het LIV van € 505 miljoen in 2020 naar € 361 miljoen structureel.
De begrote uitgaven aan het Jeugd-LIV dalen vanaf 2021. Het jeugd-LIV is met ingang van 2020 (uitbetaling 2021) gehalveerd en met ingang van 2024 afgeschaft ter dekking van de temporisering van de verhoging van de AOW-leeftijd.
De minister onderzoekt met werkgevers of voor het geheel aan instrumenten in de Wtl tot een effectievere invulling gekomen kan worden.
Kamervragen over het bericht dat LIV kapitaal kost per extra werkende persoon
Geef een reactie