Het doorschuiven van bovenwettelijke vakantiedagen bij ziekte naar een volgend jaar mag worden verboden bij cao of nationale regeling, heeft het EU-Hof geantwoord op vragen van een Finse rechter. Nationale regelingen of cao’s die recht geven op meer dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon dan de minimumperiode van vier weken, mogen verbieden dat die extra vakantiedagen wegens ziekte worden overgedragen naar een volgend jaar. Dat is niet in strijd met de EU-richtlijn arbeidstijden of het EU-Handvest van de Grondrechten.
Het gaat om het arrest van het EU-Hof van 19 november 2019.
Wat was de casus?
De Finse werknemersorganisatie TSN komt op voor een Finse laboratoriumassistente omdat haar werkgever weigert haar cao-vakantiedagen naar een volgend jaar over te dragen. Deze weigering was gebaseerd op de Finse wet op de jaarlijkse vakantie, die alleen overdracht toestaat voor de wettelijke vakantiedagen en geen overdracht toestaat als de bovenwettelijke dagen niet kunnen worden opgenomen wegens ziekte.
De Finse rechter vraagt het EU-Hof of zo’n wettelijk verbod in overeenstemming is met de regels betreffende jaarlijkse vakantie met behoud van loon van EU-richtlijn 2003/88/EG betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd en van artikel 31, lid 2 van het EU-Handvest van de Grondrechten.
EU-richtlijn arbeidstijden
Volgens vaste rechtspraak van het EU-Hof staat richtlijn 2003/88 niet in de weg aan nationale bepalingen die recht geven op een langere periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon dan de in artikel 7, lid 1, van die richtlijn voorgeschreven vier weken, dat wordt toegekend en verkregen onder de in het nationale recht vastgestelde voorwaarden.
De rechten op jaarlijkse vakantie met behoud van loon die verder gaan dan het bij artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 vereiste minimum, worden niet door deze richtlijn geregeld maar door het nationale recht, buiten het kader van het stelsel van die richtlijn.
Extra dagen boven minimumperiode
Het is, aldus het EU-Hof, daarom een zaak van de lidstaten om te beslissen of zij de werknemers al dan niet extra dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon toekennen boven op de bij artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 gewaarborgde minimumperiode van vier weken. Ook mogen de lidstaten de voorwaarden voor het toekennen en het vervallen van die extra vakantiedagen vaststellen. Zij zijn dan niet verplicht de beschermingsregels die het EU-Hof betreffende die minimumperiode heeft ontwikkeld, in acht te nemen.
Nationale regelingen en cao’s mogen dus weigeren om alle of een gedeelte van de dagen van de jaarlijkse vakantie met behoud van loon boven die minimumperiode over te dragen wanneer de werknemer wegens ziekte arbeidsongeschikt was gedurende een gehele of een deel van een periode van jaarlijkse vakantie met behoud van loon.
EU-Handvest Grondrechten
Het EU-Hof concludeert dat het EU-Handvest van de Grondrechten niet van toepassing is met betrekking tot nationale regelingen en cao’s op grond waarvan meer dagen jaarlijkse vakantie met behoud van loon worden toegekend dan de in artikel 7, lid 1, van richtlijn 2003/88 vastgelegde minimumperiode van vier weken, maar wordt uitgesloten dat die vakantiedagen wegens ziekte worden overgedragen.
Bron: Expertisecentrum Europees Recht
Geef een reactie