Een arbeidsongeschikte werknemer heeft geen recht op de hoge transitievergoeding van vóór 1 januari 2020. Op de werkgever rust geen informatieplicht. De werknemer had zelf moeten ‘piepen’. De werkgever heeft geen verplichting om de werknemer te informeren over de Xella-beschikking van de Hoge Raad en de gevolgen daarvan in het kader van de Wet arbeidsmarkt in balans en de verlaging van de transitievergoeding.
Wat is de situatie?
Een man is op 21 december 1992 bij de werkgever als chauffeur in dienst getreden. De onderneming houdt zich bezig met inzameling van afval en de recycling daarvan.
De werknemer is op 14 december 2017 wegens ziekte uitgevallen voor zijn werkzaamheden.
Op 19 september 2019 is door de man een arbeidsongeschiktheidsuitkering aangevraagd. UWV heeft aan hem met ingang van 12 december 2019 een IVA-uitkering toegekend.
De partijen hebben op 6 maart 2020 overeenstemming bereikt over een regeling waarbij de arbeidsovereenkomst eindigt per 1 mei 2020 en de werknemer een transitievergoeding krijgt van € 40.941 bruto, rekening houdend met de gemiddelde overwerkvergoeding.
In die vaststellingsovereenkomst staat onder meer dat de man meent aanspraak te hebben op een bedrag van € 72.220,50 bruto. Dit is volgens hem de transitievergoeding op het moment dat de 104 weken periode van aaneengesloten arbeidsongeschiktheid werd bereikt. De werkgever betwist deze vordering, althans voor zover het bedrag boven de € 40.941 bruto.
Wat zegt de werknemer?
Xella-uitspraak
Informatieplicht
Ook stelt de man dat het op de weg van de werkgever had gelegen om hem actief te benaderen en hem volledig te informeren over zijn rechtspositie op en na 12 december 2019. Door dat na te laten heeft de werkgever volgens de man de informatieplicht geschonden.
De werknemer verwijst in dat verband naar de uitspraak van het Europese Hof van Justitie van 6 november 2018 (ECLI:EU:2018:874 inzake Max-Planck). Volgens de man mag de werkgever niet beloond worden door stil te zitten en geldt dat de door de werkgever verschuldigde vergoeding tenminste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 13 december 2019. Dat leidt tot een transitievergoeding ten bedrage van € 72.220,50 bruto.
Wat zegt de werkgever?
De werkgever heeft gemotiveerd betwist dat de werknemer aanspraak kan maken op een transitievergoeding die berekend is op basis van de wettelijke regeling zoals die grond vóór 1 januari 2020. Daarbij heeft de werkgever gesteld dat de Xella-uitspraak van de Hoge Raad in deze casus niet van toepassing is, aangezien de man voor 1 januari 2020 nooit aan de werkgever heeft laten weten dat hij wilde dat de arbeidsovereenkomst beëindigd zou worden.
Ook heeft de werkgever gemotiveerd betwist dat op het bedrijf de plicht rustte om de werknemer te informeren over zijn rechtspositie. In dat verband heeft de werkgever aangevoerd dat de werknemer lid is van een vakbond en dat verwacht mag worden dat de vakorganisatie haar leden informeert over de gevolgen van de Xella-uitspraak van de Hoge Raad.
Wat oordeelt de rechter?
€ 40.941 bruto.
Wet Werk en Zekerheid
Xella-beschikking van toepassing?
In de Xella-uitspraak, waarop de werknemer zich beroept, heeft de Hoge Raad de vraag beantwoord of de werkgever, mede gezien de Wet compensatie transitievergoeding, mee moet werken aan beëindiging van een slapend dienstverband onder betaling van een (transitie)vergoeding. Die vraag is door de Hoge Raad bevestigend beantwoord. Een werkgever moet op grond van goed werkgeverschap instemmen met een voorstel van de werknemer tot beëindiging van een slapend dienstverband, onder toekenning van een vergoeding.
Voor wat betreft de hoogte van die vergoeding heeft de Hoge Raad inderdaad geoordeeld dat deze vergoeding tenminste gelijk is aan het bedrag aan transitievergoeding dat verschuldigd zou zijn bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst op de dag na die waarop de werkgever wegens arbeidsongeschiktheid van de werknemer de arbeidsovereenkomst zou kunnen (doen) beëindigen.
Voor de door de werknemer bepleite uitleg van het standpunt van de Hoge Raad is echter geen steun te vinden in de Xella-beschikking. De Xella-norm is niet absoluut en geldt ‘in beginsel’ als de werknemer aanspraak maakt op beëindiging van de arbeidsovereenkomst én de werkgever geen redelijk belang heeft bij voortzetting van de arbeidsovereenkomst.
Piepplicht
De werknemer heeft nooit aan de werkgever een voorstel gedaan tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst, en zeker niet vóór 1 januari 2020, de datum dat de WAB is ingevoerd en de tijdelijke regeling van de transitievergoeding voor de oudere werknemer is vervallen. Alleen al daardoor mist het beroep van de werknemer op de Xella-beschikking doel. Die beschikking gaat immers uit van een ‘piepplicht’ van de werknemer en hier staat vast dat de man niet vóór 1 januari 2020 heeft ‘gepiept’.
Informatieplicht werkgever?
In de Xella-beschikking was de vraag of op de werkgever een informatieverplichting rust om de werknemer te wijzen op de mogelijkheid een verzoek tot medewerking aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst te doen onder toekenning van een transitievergoeding niet aan de orde. Over die vraag heeft de Hoge Raad zich dan ook niet uitgelaten. Ook overigens biedt de uitspraak van de Hoge Raad geen aanknopingspunten voor het aannemen van zo’n informatieverplichting van de werkgever.
De kantonrechter wijst er nog op dat ook in de recente uitspraak van de Hoge Raad van 21 februari 2020 (ECLI:NL:HR:2020:283 inzake Victoria) het initiatief bij de werknemer is gelegd en is geen informatieverplichting van de werkgever gecreëerd op basis van goed werkgeverschap.
Slapend dienstverband?
Voor het aannemen van de door de werknemer bepleite informatieverplichting van de werkgever bestaat in dit geval des te minder aanleiding, nu het dienstverband nog maar amper in slaap gevallen was. Aan de man is op 12 december 2019 een IVA-uitkering toegekend en de werkgever heeft aan hem het volledige salaris betaald over de maand december 2019. Vóór de reguliere datum waarop het salaris over de maand januari 2020 betaald zou worden, heeft op 20 januari 2020 het gesprek plaatsgevonden over beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zodat al met al nauwelijks gesproken kan worden van een ‘slapend dienstverband’.
Vergelijking met Max Planck-zaak
De vergelijking met de Max Planck-uitspraak van het Europese Hof van Justitie gaat volgens de kantonrechter ook niet op. In die zaak is door het Europese Hof een informatieverplichting van de werkgever aangenomen om te voorkomen dat de werknemer zijn aanspraak op vakantiedagen zou verliezen en dus geconfronteerd zou worden met verlies van opgebouwde aanspraken.
De werkgever heeft betoogd dat zij de werknemer nooit aanspraken heeft willen onthouden. Terecht heeft de werkgevver gesteld dat de lagere transitievergoeding simpelweg een gevolg is van de wijziging van de wet, die overigens al aangekondigd was bij de invoering van de WWZ 4,5 jaar eerder.
Ook acht de kantonrechter in dit verband van belang dat de werkgever op grond van de Compensatieregeling ook slechts aanspraak kan maken op vergoeding van de lage transitievergoeding berekend op basis van de systematiek in de WAB, nu het initiatief tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst dateert van na 1 januari 2020.
In dit geval kan daarom niet gezegd worden dat de werkgever door stil te zitten beloond wordt en zij er zelf beter van wordt, nu zij bij het UWV ook alleen het bedrag van de transitievergoeding kan declareren op basis van de per 1 januari 2020 geldende transitievergoeding.
Uitkomst zuur voor werknemer
De kantonrechter realiseert zich dat de uitkomst voor de werknemer zuur is en dat hij aanspraak had kunnen maken op de substantieel hogere transitievergoeding als partijen vóór 1 januari 2020 overeenstemming hadden bereikt over beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Maar dit kan hij niet bij de werkgever neerleggen, omdat dit een gevolg is van de wetswijziging per 1 januari 2020, waaraan de werkgever part noch deel heeft gehad.
Uitspraak Rechtbank Rotterdam, 24 april 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:3997
Geef een reactie