Het vakantiegeld valt niet of slechts gedeeltelijk onder het loonbeslag als maandelijks niets kan worden afgedragen aan de deurwaarder. Hoe zit het precies? In de maand mei krijgen veel mensen met schulden geen vakantiegeld uitbetaald. Het geld wordt overgemaakt naar de deurwaarder omdat loonbeslag is gelegd.
Bij loonbeslag geldt de regel: al het meerdere boven de beslagvrije voet wordt afgedragen aan de deurwaarder. De Hoge Raad heeft echter voor vakantiegeld bepaald dat dit niet altijd (volledig) onder het beslag valt als in de voorgaande maanden het inkomen lager was dan de beslagvrije voet. Als maandelijks niets kan worden afgedragen aan de deurwaarder dan zal het vakantiegeld niet of slechts gedeeltelijk onder het beslag vallen. Deze regel wordt vaak niet goed toegepast.
Hoofdregel
Wanneer het inkomen hoger is dan de beslagvrije voet, wordt maandelijks afgedragen aan de deurwaarder. In de maand mei wordt dan ook het vakantiegeld afgedragen. Dit is ook zo als pas op 1 april beslag is gelegd. Ook dan valt het hele vakantiegeld onder het beslag.
De situatie is anders voor mensen met een inkomen lager dan de beslagvrije voet. Dit kan worden herkend wanneer bij loonbeslag maandelijks niets aan de deurwaarder wordt afgedragen.
Uitspraak Hoge Raad
De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 oktober 2014 bepaald dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld dient:
“te worden gelijkgesteld aan twaalf nabetalingen die ieder moeten worden toegerekend aan de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld is opgebouwd, en wel – teneinde aan de strekking van de beslagvrije voet recht te doen – ongeacht of in die maanden het beslag al lag.
Dit betekent dat beslag op vakantiegeld ongeldig is indien en voor zover het inkomen (inclusief de aanspraak op vakantiegeld) in de maand waarin het desbetreffende gedeelte van het vakantiegeld werd opgebouwd, beneden de beslagvrije voet bleef, ongeacht of in die maand beslag lag.
Het voorgaande brengt mee dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam.
Indien het maandelijkse inkomen in die maanden steeds beneden de beslagvrije voet is gebleven, is het vakantiegeld slechts voor beslag vatbaar voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld.
Indien de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam, geldt eveneens hetgeen in de vorige volzin is vermeld.”
Voorbeeld
Bij een alleenstaande is op 1 april 2020 beslag op het loon gelegd. De volgende gegevens worden overlegd:
- netto inkomen € 1000 (geen wisselend inkomen)
- beslagvrije voet € 1050
- vakantiegeld € 900
Uitgaande van deze gegevens kan maandelijks niets aan de beslaglegger worden afgedragen. Betrokkene komt eigenlijk € 50 per maand te kort. Wat valt onder het beslag in de maand mei waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald?
Oude werkwijze
Voor het arrest van de Hoge Raad was de gebruikelijke werkwijze dat maandelijks het meerdere boven de beslagvrije voet wordt afgedragen en ook in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald. In dit voorbeeld zou dit er op neer komen dat € 850 van het vakantiegeld onder het beslag zou vallen (= € 1000 + € 900 – € 1050).
Nieuwe werkwijze
Volgens de Hoge Raad moet het vakantiegeld toegerekend worden aan de maand waarin het is opgebouwd, ongeacht of er beslag lag. Vervolgens moet beoordeeld worden welk deel van het netto maandinkomen verhoogd met het toegerekende vakantiegeld boven de beslagvrije voet komt. Dat deel van het vakantiegeld valt dan onder het beslag.
In het voorbeeld wordt de € 900 vakantiegeld in 12 gelijke termijnen opgebouwd van € 75 per maand. Het maandelijks inkomen is € 50 lager dan de beslagvrije voet. Dit betekent dat elke maand € 50 van het vakantiegeld niet en € 25 van het vakantiegeld wel onder het beslag valt. In totaal valt dus 12 x € 25 = € 300 van het vakantiegeld onder het beslag.
Wisselend inkomen
Het vakantiegeld moet dus worden toegerekend aan de maand waarin het is opgebouwd. Bij een maandelijks gelijk inkomen wordt een twaalfde van het vakantiegeld toegerekend naar de verschillende maanden. Bij een wisselend inkomen moet dit apart worden uitgerekend en dit kan als volgt. Het deel van het vakantiegeld dat betrekking heeft op bijvoorbeeld de maand februari bereken je dan als volgt:
(inkomen maand februari : (totaal inkomen juni 2019 t/m mei 2020)) x vakantiegeld
Dit lijkt ingewikkeld en bewerkelijk. Wanneer de computerprogramma’s die gebruikt worden bij de salaris- en uitkeringsadministratie hierop ingesteld zijn, is dit echter ‘een fluitje van een cent’.
Wet vereenvoudiging beslagvrije voet
De regeling wordt gunstiger voor de schuldenaar als de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet in werking treedt (waarschijnlijk per 2021). Het vakantiegeld dat is opgebouwd vóór de beslagdatum zal dan nooit onder het beslag vallen. Dus als op 1 april beslag gelegd wordt, zal alleen het vakantiegeld dat is opgebouwd in april en mei onder het beslag vallen, voor zover dit samen met het inkomen hoger is dan de beslagvrije voet.
Bron: Schuldinfo.nl, Juridische info voor hulpverleners, door André Moerman
Geef een reactie