De Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) biedt geen ruimte om over te gaan tot vernietiging van een uitspraak van de Accountantskamer als de klacht hangende een hoger beroep wordt ingetrokken, oordeelt het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb). Het College buigt zich daarom toch inhoudelijk over de zaak, waarin een RA in 2019 een waarschuwing kreeg opgelegd omdat ze een organogram van een voormalige klant aan een vastgoedbedrijf had doorgestuurd dat een conflict had met die ex-klant. Het CBb schrapt het eerdere oordeel van de Accountantskamer. De accountant mocht ervan uitgaan dat het organogram voor de oorspronkelijke klager geen vertrouwelijk stuk was.
Uitspraak: ECLI:NL:CBB:2021:695
Een holding en een vastgoedonderneming sluiten in 2015 een overeenkomst voor een leningstructuur voor meerdere projecten. Het vastgoedbedrijf levert voor de te verwachten exploitatie een rekenmodel en een conceptprospectus aan, die door de RA in opdracht van de holding worden bekeken. Dat levert vragen op, maar die worden niet beantwoord. De RA laat in 2017 aan de holding weten dat zij haar werkzaamheden opschort totdat zij een inhoudelijke reactie krijgt.
Geschil
In dat jaar komt de samenwerking tussen het accountantskantoor en de holding tot een einde. Er staat nog voor € 30.000 aan facturen open, maar die worden niet betaald. Datzelfde jaar ontstaat er een geschil tussen het vastgoedbedrijf en de holding, nadat de laatste besluit een project af te blazen. Het vastgoedbedrijf denkt dat de holding dat heeft gedaan om gunstiger afspraken af te dwingen.
Organogram
Er ontstaat contact tussen het vastgoedbedrijf en de RA. De accountant stuurt op verzoek onder meer een organogram van de vennootschapsstructuur waarvan de holding deel uitmaakt op. De eigenaar van het vastgoedbedrijf stapt daarop uiteindelijk naar de Accountantskamer. De tuchtrechter verklaart het klachtonderdeel over het duursturen van het organogram gegrond. Het organogram bevat gegevens waarvan de RA het vertrouwelijke karakter kende of redelijkerwijs behoorde te vermoeden, aldus de Accountantskamer. ‘Betrokkene heeft ter zitting verklaard dat het organogram een van [de holding] afkomstig stuk is. Wat erin staat over de verhouding tussen een groot aantal vennootschappen, is geen informatie waarover eenieder door raadpleging van het handelsregister kan beschikken.’ Met het versturen ervan heeft de RA gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. Bovendien blijkt uit WhatsApp-teksten dat de RA duidelijk begreep dat het organogram zou worden gebruikt in een geschil. “Deze context maakt de schending van de door betrokkene in acht te nemen vertrouwelijkheid des te ernstiger.”
Hoger beroep
In het hoger beroep dat de RA tegen die uitspraak aantekende stelde ze onder meer dat zij niet in strijd met het vertrouwelijkheidsbeginsel heeft gehandeld omdat het door haar verstrekte organogram naar haar aard niet vertrouwelijk was. De informatie uit het organogram is volledig reproduceerbaar op basis van openbare bronnen. Zowel de statutaire namen, de bestuurders, de vestigingsplaats en de onderlinge deelnemingsrelaties zijn in openbare bronnen raadpleegbaar. De RA hoefde het organogram daarom niet als vertrouwelijk te beschouwen. De bestaande organisatiestructuur was bovendien bij alle betrokken al bekend, waardoor er geen sprake kan zijn geweest van het onthullen van die informatie door het toezenden van het organogram. De RA voerde aan dat zij ervan mocht uitgaan dat de ontvanger van het door haar verstuurde organogram bekend was met het organogram op het moment dat hij met haar contact opnam en om het organogram vroeg. Volgens de RA heeft de Accountantskamer teveel nadruk en gewicht toegekend aan de in de e-mail opgenomen zin “Je begrijpt toch wel dat jij mij nu wat verschuldigd bent?”, gevolgd door een knipoog-emoticon. In de visie van de RA moet er rekening mee gehouden worden dat ze op dat moment met vakantie was en dat zij de ondernemer in haar vrije tijd te woord stond. Om hem ter wille te zijn heeft ze hem het stuk gestuurd, in de veronderstelling geen inbreuk te maken op het vertrouwelijkheidsbeginsel. Een andere intentie had de RA niet, ook niet met de daaraan toegevoegde zin. De opmerking was slechts een luchtige scherts die inherent is aan een informele wijze van communiceren, en al helemaal wanneer de afzender zich niet in een formele werkomgeving bevindt.
Klacht ingetrokken
Het College stelt vast dat de klager inmiddels zijn klacht heeft ingetrokken. Naar aanleiding hiervan heeft de RA het College verzocht de uitspraak van de Accountantskamer te vernietigen en te bepalen dat op de klacht niet meer behoeft te worden beslist. De accountant heeft erop gewezen dat dit vaste rechtspraak is in het advocatentuchtrecht en bepleit dat het College naar analogie met deze rechtspraak overeenkomstig oordeelt.
Het College overweegt dat de Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) geen ruimte biedt om over te gaan tot vernietiging van de uitspraak van de accountantskamer bij een intrekking van de klacht hangende een hoger beroep. Op grond van artikel 43i van de Wtra kan het College immers alleen overgaan tot vernietiging van een uitspraak bij een gegrond verklaard hoger beroep. Een gegrondverklaring kan echter alleen plaatsvinden naar aanleiding van een in de Wtra vermeld rechtsmiddel, zoals neergelegd in artikel 43 van de Wtra. Tot die rechtsmiddelen behoort niet de intrekking van de klacht. Dit heeft het College reeds eerder geoordeeld ten aanzien van de voorgangers van de Wtra in de uitspraken van 7 mei 1998 (ECLI:NL:CBB:1998:ZG1801) en 8 april 2004 (ECLI:NL:CBB:2004:AO7842). Het College ziet geen aanleiding om van deze rechtspraak af te wijken, nu de Wtra evenals de destijds geldende Wet op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten een limitatieve opsomming bevat van rechtsmiddelen.
Naar het oordeel van het College bestaat evenmin ruimte om overeenkomstig de rechtspraak in het advocatentuchtrecht de uitspraak van de tuchtrechter in eerste aanleg te vernietigen indien er geen omstandigheden bestaan die ambtshalve voortzetting vergen. Hoewel de Wtra in artikel 30 een bepaling kent waarin is bepaald dat in geval van intrekking van de klacht de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij de accountantskamer beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend moet worden voortgezet, is dit artikel niet van overeenkomstige toepassing verklaard op het hoger beroep. Dat is anders dan in het advocatentuchtrecht. In artikel 57 van de Advocatenwet is artikel 47a van die wet – waarin een regeling zoals die in artikel 30 van de Wtra is neergelegd – wel van overeenkomstige toepassing verklaard op het hoger beroep.
Inhoudelijk oordeel over klacht
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het College gehouden is het door appellante ingestelde hoger beroep inhoudelijk te behandelen. Het College overweegt in dat verband dat de RA naar het oordeel van het College genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat het organogram in de loop van 2016 ook met de ondernemer is gedeeld. Onder deze omstandigheden mocht de RA, toen hij haar tijdens haar vakantie belde en vroeg naar het organogram, ervan uitgaan dat het niet ging om een voor hem vertrouwelijk stuk. Anders dan de Accountantskamer is het College dan ook van oordeel dat de RA met het toezenden van het organogram niet heeft gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van vertrouwelijkheid. De grieven treffen doel. Dit betekent dat het klachtonderdeel ten onrechte gegrond is verklaard. Hetgeen overigens in hoger beroep is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
Omdat de Accountantskamer het klachtonderdeel ten onrechte gegrond heeft verklaard, is aan de RA ook ten onrechte de maatregel van waarschuwing opgelegd. Het College zal de bestreden uitspraak in zoverre vernietigen en zelf in de zaak voorzien door het klachtonderdeel ongegrond te verklaren.
Geef een reactie