Is het bieden van de mogelijkheid tot parkeren op een parkeerterrein bij een festival voor de btw belast naar het algemene tarief of het verlaagde tarief? Over die vraag boog het Gerechtshof Amsterdam zich onlangs. Het Hof is met de rechtbank van oordeel dat de door de festivalorganisator verrichte handelingen niet één ondeelbare economische prestatie vormen, maar dat het gebruikmaken van de parkeerdienst een doel op zich is. Daarom moet het parkeren voor de omzetbelasting worden belast naar het algemene tarief.
De Nederlandse BV die de zaak tegen de fiscus aanspande organiseert onder meer een jaarlijks terugkerend meerdaags festival. Voor het bezoeken van het festival kunnen in de voorverkoop of bij het festival zelf toegangskaarten worden gekocht. Voor parkeren op het daartoe tijdelijk ingerichte parkeerterrein konden parkeerkaarten worden gekocht.
Btw-aangifte
In de aangifte omzetbelasting over het tweede kwartaal van 2017 heeft de festivalorganisator over de opbrengst van de festivaltickets omzetbelasting voldaan naar het verlaagde tarief en over de opbrengst van de parkeerkaarten naar het algemene tarief. Op 7 september 2017 heeft het bedrijf tegen de aangifte bezwaar gemaakt en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bieden van de mogelijkheid tot parkeren geen op zichzelf staande prestatie is en daarvoor dus ook het verlaagde btw-tarief geldt.
Hoger beroep
In hoger beroep boog het Hof zich onlangs over het antwoord op de vraag of de parkeerdienst moet worden beschouwd als een bijkomende dienst die het fiscale lot van de hoofdprestatie (het verlenen van toegang tot muziekuitvoeringen/festivals) deelt. Voor het juridisch kader verwijst het Hof naar een arrest van de Hoge Raad van 7 mei 2021 (ECLI:NL:HR:2021:699), waarin vergelijkbare feiten en omstandigheden aan de orde waren.
Veel bezoekers komen niet met de auto
Gelet op dat arrest laten de in het geding zijnde feiten volgens het Hof geen ander oordeel toe dan dat de parkeerdienst vanuit het perspectief van de gemiddelde bezoeker van het festival een afzonderlijk belang heeft ten opzichte van het bezoek aan het festival. Een niet onaanzienlijk deel van de bezoekers komt niet met de auto naar het festival. Voor hen is de parkeerdienst niet van belang. Bezoekers die dat wel doen, hebben er belang bij om de auto voorafgaand aan het bezoek van het festival te kunnen achterlaten op een parkeerplaats en zijn bereid daarvoor afzonderlijk te betalen. Het parkeren van de auto houdt daarom alleen verband met de wijze waarop een deel van de bezoekers het festival bereikt en niet met het verblijf op het festival zelf, oordeelt het Hof.
Het Hof is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de door de festivalorganisator verrichte handelingen niet één ondeelbare economische prestatie vormen, maar dat het gebruikmaken van de parkeerdienst een doel op zich is. Daaraan doet niet af dat het in deze zaak een tijdelijk ingericht parkeerterrein betreft en dat het parkeerterrein alleen wordt gebruikt door bezoekers van het festival. Ook doet daar niet aan af dat de inrichting van het tijdelijke parkeerterrein geschiedt op grond van de aan de organisator opgelegde verplichting om daarvoor zorg te dragen als weergegeven in een vervoer- en verkeersplan.
Ook is volgens het Hof geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Geef een reactie