Op grond van artikel 2, lid 1, letter e van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) zijn verenigingen en stichtingen vennootschapsbelastingplichtig indien en voor zover zij een onderneming drijven.
Het begrip onderneming voor verenigingen en stichtingen is gelijk aan dat van artikel 3.4 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB2001). Wil er sprake zijn van het drijven van een onderneming, dan moet er cumulatief aan de volgende drie voorwaarden zijn voldaan:
- Er is sprake van een organisatie van arbeid en kapitaal,
- die door deelname aan het economische verkeer,
- beoogt winst te behalen.
Hierna werken we verder uit wat de drie verschillende voorwaarden inhouden.
Duurzame organisatie van arbeid en kapitaal
Als er personeel in loondienst is, maar ook als de arbeidskrachten van derden worden ingehuurd, is er sprake van een duurzame organisatie van arbeid en kapitaal.
Wanneer is er (geen) sprake van deelname aan het economische verkeer?
Als er prestaties worden geleverd buiten de eigen groep of als de aangesloten groep eenvoudig kan wijzigen, is er sprake van deelname aan het economische verkeer.
Voor zover er sprake is van collectieve belangenbehartiging voor de leden, is er geen sprake van deelname aan het economische verkeer.
Winststreven
Het is niet van belang dat er in de statuten van stichtingen en verenigingen is opgenomen dat er geen sprake is van streven naar winst. Er wordt gekeken naar de werkelijk gerealiseerde resultaten. Als er jaarlijks overschotten worden behaald, ook al is daar geen intentie toe, dan is er voldaan aan de voorwaarde naar winststreven.
Besturen van verenigingen en stichtingen zijn vaak van mening dat er geen sprake is van een winststreven. Het vormen van reserves wordt verdedigd vanuit de (begrijpelijke) gedachte dat er ‘enig vet op de botten’ moet zijn om eventuele toekomstige tegenvallers op te vangen.
Subsidie en vennootschapsbelastingplicht
Ook lichamen die worden gefinancierd via subsidies kunnen vennootschapsbelastingplichtig zijn, als ze daarnaast ook andere inkomsten hebben. Als de inkomsten voor minimaal 70% uit subsidies bestaan (hoofdzakelijk) en maximaal 30% van de inkomsten uit bijdragen van derden, is er geen sprake van een winststreven als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. Hieronder gaan we kort in op elke voorwaarde. De gesubsidieerde instelling moet volgens de statuten of subsidieregels de behaalde overschotten aanwenden overeenkomstig de subsidiedoeleinden of terugbetalen aan de subsidieverstrekker.
Verschillende activiteiten
Als een vereniging of stichting verschillende activiteiten heeft, zal voor ieder van die activiteiten afzonderlijk moeten worden nagegaan in hoeverre er is voldaan aan het vereiste winststreven. Alleen als de verschillende activiteiten zodanig met elkaar zijn verweven, is een gescheiden beoordeling niet aan de orde.
Niet met het gehele vermogen een onderneming drijven
Een vereniging of stichting is enkel belastingplichtig voor zover zij met haar vermogen een onderneming drijft. Dat betekent dat er een splitsing moet worden gemaakt tussen het vermogen dat is toe te rekenen aan het ondernemingsdeel en het deel van het vermogen dat is toe te rekenen aan het niet-ondernemersdeel. De vermogensetikettering vindt plaats op basis van de regels uit de inkomstenbelasting. Ook de statuten vormen een belangrijke rol bij de vermogensetikettering. Als er op grond van de statuten geen privédeel is te onderscheiden, is al het vermogen automatisch ondernemingsvermogen.
Uiterlijk daarmee overeenkomende werkzaamheid leidt ook tot belastingplicht
Voor zover er in concurrentie wordt getreden met andere ondernemers, dat kunnen natuurlijke personen zijn maar ook andere vennootschapsbelastingplichtige rechtspersonen, is er ook sprake van vennootschapsbelastingplicht. Zo is bepaald in artikel 4 Wet Vpb 1969. Als daarvan sprake is, hoeft er niet aan het winststreven te zijn voldaan.
Vrijstelling vennootschapsbelastingplicht voor verenigingen en stichtingen met weinig winst
In artikel 6 Wet Vpb 1969 is een vrijstelling opgenomen voor verenigingen en stichtingen als zij in een jaar niet meer dan € 15.000 winst hebben gemaakt, dan wel in het jaar en de daaraan voorafgaande vier jaar niet meer dan € 75.000 winst hebben gemaakt. Als in een jaar verlies wordt geleden, wordt de winst voor dat jaar op nihil gesteld voor deze regeling.
Op grond van artikel 6, lid 3 Wet Vpb 1969 kan worden geopteerd voor vennootschapsbelastingplicht, indien het verlies bij beschikking moet worden vastgesteld. Dit moet uiterlijk bij het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting worden gedaan in een apart verzoek.
Tot slot
Het is belangrijk om voor verenigingen en stichtingen tijdig te onderkennen of vennootschapsbelastingplicht kan spelen. Dit om tijdig de verplichte aangifte vennootschapsbelasting te doen. Als er eerst een periode van verliezen wordt verwacht alvorens er een winstgevende periode komt, kan worden overwogen te opteren voor vennootschapsbelastingplicht om de verliezen in de toekomst te kunnen verrekenen.
Het invoeren van de verplichting voor stichtingen om de jaarlijkse staat van baten en lasten te deponeren bij de Kamer van Koophandel (Wetsvoorstel transparantie maatschappelijke organisaties (wtmo)), leidt er naar verwachting toe dat de Belastingdienst op basis van deze informatie meer stichtingen zal uitnodigen aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Ewoud de Ruiter is fiscalist en directeur/eigenaar van 3RRR Belastingadviseurs bv
Dit artikel is eerder verschenen in het AV-magazine van september 2021.
Als u meer wilt weten over de aandachtspunten bij de vennootschapsbelastingplicht van verenigingen en stichtingen, kunt u zich inschrijven voor de onlinecursus Vennootschapsbelastingplicht voor verenigingen, stichtingen en coöperaties op 25 november a.s.
Geef een reactie