
Een vereniging of stichting die niet meer winst maakt dan € 75.000 in het betreffende jaar en de vier daaraan voorafgaande jaren gezamenlijk, heeft vrijstelling voor de vennootschapsbelasting. De Hoge Raad heeft uitspraak gedaan hoe deze regel moet worden toegepast.
Conform artikel 6 Wet Vpb 1969 zijn verenigingen en stichtingen geen vennootschapsbelasting verschuldigd als binnen twee winstgrenzen wordt gebleven:
- eerste winstgrens: niet meer dan € 15.000 winst in een jaar,
- tweede winstgrens: niet meer dan € 75.000 winst in het betreffende jaar en de vier daaraan voorafgaande jaren gezamenlijk.
Beide grenzen werken niet cumulatief.
Voor verenigingen en stichtingen die minder dan vijf jaar bestaan, was het onduidelijk hoe de regel van niet meer dan € 75.000 winst in een periode van vijf jaar toe te passen. Nadat zowel de rechtbank als het hof een verschillende uitleg hadden gegeven aan de subjectieve vrijstelling in het geval een vereniging of stichting korter dan vijf jaar bestaat, was het aan de Hoge Raad om het geschil over de toepassing van de subjectieve vrijstelling definitief te beslechten. Dat gebeurde op 21 januari 2022.
De Hoge Raad bevestigt dat verenigingen en stichtingen die korter dan vijf jaar bestaan ook mogen toetsen aan de tweede winstgrens van € 75.000. Zolang in een periode van vijf jaar die grens niet overschreden wordt, is de vrijstelling van artikel 6 Wet Vpb 1969 van toepassing. Pas als in een jaar de tweede winstgrens wordt overschreden en er meer dan €15.000 winst (eerste winstgrens) wordt gemaakt, is vennootschapsbelasting verschuldigd. Als de eerste winstgrens in dat jaar niet wordt overschreden, blijft die winst onbelast. De Hoge Raad merkt nog op dat het mogelijk is dat in de eerste vijf jaar van het bestaan van de vereniging of stichting er in totaal meer dan € 75.000 buiten de belastingheffing kan blijven. Dat kan er niet toe leiden dat artikel 6 Wet Vpb 1969 anders uitgelegd moet worden.
De uitleg van artikel 6 van de Wet is ook van toepassing op verenigingen en stichtingen die al langer bestaan, maar korter dan vijf jaar een onderneming drijven. Voor de toetsing aan de tweede winstgrens is van belang om de periode te hanteren, waarin het lichaam een onderneming heeft gedreven.
Met dank aan Ewoud de Ruiter (Apollo Tax). Lees hier zijn eerdere blog over dit onderwerp.
Geef een reactie