Een voormalige student is aan het verkeerde adres met zijn klachten over een besluit van de statutair directeur van Erasmus Universiteit Rotterdam Accountancy, Auditing en Controlling BV (EURAC), heeft de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in hoger beroep geoordeeld. EURAC biedt namelijk uitsluitend, niet door het Rijk bekostigd, postacademisch onderwijs aan op privaatrechtelijke grondslag. De ontevreden student moet zich daarom tot de burgerlijke rechter wenden.
Klachten
De man had in het collegejaar 2019-2020, op basis van een schriftelijke overeenkomst, een module gevolgd van de postmasteropleiding Registeraccountant, die door EURAC wordt aangeboden. Op 2 november 2020 heeft hij bij de, krachtens de Integriteitsregeling EUR Holding 2021 ingestelde, commissie een aantal klachten ingediend over de organisatie van het door hem gevolgde onderwijs en de wijze waarop hij is bejegend. Ook heeft de man daarbij verzocht om deelname aan de door hem nog te volgen modules van de opleiding.
Afwijzing klachten
Op 10 september 2021 heeft de commissie de directeur van EURAC geadviseerd de klachten ongegrond te verklaren. Ook heeft de commissie geen aanleiding voor de directeur van EURAC gezien om tegemoet te komen aan het verzoek van de student. Bij brief van 16 september 2021 heeft de directeur van EURAC de student medegedeeld dat het advies van de commissie integraal wordt overgenomen. Daartegen heeft de student beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter van de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Rechtbank
De rechtbank heeft zich onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 16 september 2021 geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, zodat daartegen geen bezwaar of beroep bij de bestuursrechter openstaat. Volgens de rechtbank is de directeur van EURAC geen bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. EURAC is weliswaar via EUR Holding een dochtermaatschappij van de Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR), maar zij vormt een daarvan te onderscheiden, privaatrechtelijke entiteit die op privaatrechtelijke grondslag onderwijs aanbiedt. Daarnaast bevat de brief geen publiekrechtelijke rechtshandeling. Van een door het Rijk bekostigde opleiding is geen sprake, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
De afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeel in hoger beroep dat, de directeur van, EURAC niet kan worden aangemerkt als een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. De EUR is weliswaar een a-orgaan maar EURAC kan, anders dan de student stelt, niet worden aangemerkt als orgaan van de EUR. EURAC is, zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, een van de EUR te onderscheiden rechtspersoon, te weten een besloten vennootschap die krachtens privaatrecht is ingesteld en zelfstandig onderwijs op privaatrechtelijke grondslag aanbiedt. Dit betekent dat EURAC een publiekrechtelijke grondslag ontbeert (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 4 augustus 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BN32302).
Naar het oordeel van de Afdeling kan, de directeur van, EURAC evenmin worden aangemerkt als bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1:1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb. Voor het antwoord op de vraag of de directeur van EURAC met enig openbaar gezag is bekleed, is bepalend of aan de directeur van EURAC een publiekrechtelijke bevoegdheid tot het eenzijdig bepalen van de rechtspositie van andere rechtssubjecten toegekend is. De bevoegdheid om te beslissen op klachten van studenten en om studenten al dan niet toe te laten tot, een module van, de postmaster opleiding Registeraccountant is aan de directeur van EURAC niet toegekend krachtens de WHW of een andere publiekrechtelijke regeling. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, biedt EURAC uitsluitend, niet door het Rijk bekostigd, postacademisch onderwijs aan op privaatrechtelijke grondslag. Studenten sluiten met EURAC een overeenkomst van opdracht in de zin van artikel 400, eerste lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Op deze situatie, waarin sprake is van een niet door het Rijk bekostigde postacademische opleiding en de rechtsverhouding tussen student en onderwijsinstelling beheerst wordt door het privaatrecht, heeft de door de student genoemde uitspraak van de Hoge Raad van 3 juni 2016 geen betrekking. Die uitspraak, in een geschil over de hoogte van het instellingscollegeld van universiteiten, had betrekking op studenten die, in het kader van de WHW, onderwijs volgden, dat in de regel door het Rijk wordt bekostigd.
Dat betekent dat de student, als hij zich op het standpunt stelt dat, de directeur van, EURAC tekort is geschoten in de naleving van de met hem gesloten overeenkomst, omdat het door hem gevolgde onderwijs te wensen overliet en/of hij ten onrechte niet wordt toegelaten tot de voor hem resterende modules en als hij zulks in rechte wil aanvechten, zich moet wenden tot de burgerlijke rechter.
Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
Geef een reactie