
Van een recht op een immateriële schadevergoeding (IMSV) kan volgens hof Amsterdam geen sprake zijn wanneer iemand tegen beter weten in wist dat de door hem opgevoerde uitgaven voor specifieke zorgkosten geen kans van slagen zouden hebben. Voor een vergoeding van schade door spanning en frustratie hierover bestaat dan geen grond.
Een belastingplichtige heeft een, door een gemachtigde ingevulde, aangifte inkomstenbelasting over 2016 ingediend. In deze aangifte is voor een bedrag van € 3.405, na aftrek van de drempel, aan uitgaven voor specifieke zorgkosten aangegeven. Bij de aangifte heeft de gemachtigde een handgeschreven specificatie van de in de aangifte vermelde uitgaven voor zorgkosten gevoegd.
De inspecteur van de belastingdienst stuurt de belastingplichtige daarop in april 2018 een brief met een verzoek om de in de aangifte opgenomen uitgaven voor specifieke zorgkosten nader te onderbouwen met uitleg en stukken.
De gemachtigde antwoordt door te schrijven dat zijn klant een zwaar gehandicapte man is, die met zorg van familie en vrienden thuis kan blijven wonen, zij het dat daarmee de nodige kosten gemoeid zijn. Hij verwijst naar de behandeling van de aangifte 2015, waarbij nagenoeg dezelfde zorgkosten aan de orde komen.
Chronische, jaarlijks terugkerende kosten
In oktober 2019 herhaalt de inspecteur zijn verzoek om informatie. De gemachtigde reageert hierop door te stellen dat de uitgaven voor specifieke zorgkosten chronische, jaarlijks terugkerende kosten zijn, waarover de inspecteur reeds uitgebreid zou zijn geïnformeerd en voegt geen onderbouwende stukken toe.
De inspecteur geeft aan dat het niet de bedoeling is om bij de rechtbank wél stukken te overleggen en niet in de aanslag- en bezwaarfase. Mocht de gemachtigde zich beroepen op opgewekt vertrouwen dan moet hij dit met stukken kunnen bewijzen. Het opmaken van een specificatie alleen is hierbij niet voldoende.
Meeste uitgaven geschrapt
In november 2020 overlegt de gemachtigde een brief met een specificatie van de uitgaven voor specifieke zorgkosten. Van alle kosten die hierin zijn opgevoerd erkent de inspecteur slechts een bedrag van € 400 uitgaven voor specifieke zorgkosten, zijnde € 100 dieetkosten en € 300 uitgaven voor extra kleding en beddengoed.
De gemachtigde beklaagt zich over het feit dat geen uitgaven voor specifieke zorgkosten in aftrek zijn toegelaten en dat niet een vergoeding van immateriële schade vanwege een overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase is toegekend.
Het hof benadrukt dat het hier gaat over de vraag tot welk bedrag in het kader van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2016 uitgaven in aanmerking komen voor de specifieke zorgkosten als genoemd in artikel 6.17 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (de Wet). Zij geeft hierbij aan dat het grootste deel van de in de laatste specificatie van gemachtigde vermelde bedragen evident geen uitgaven voor specifieke zorgkosten zijn.
Van de resterende uitgaven die in de specificatie staan ontbreekt echter – ook nog in hoger beroep – zelfs een begin van een onderbouwing, terwijl de inspecteur daar meermaals om heeft gevraagd. Daarom is het in aanmerking nemen van de genoemde bedragen als uitgaven voor specifieke zorgkosten zonder meer niet gerechtvaardigd.
Vergoeding van immateriële schade
De rechtbank heeft overwogen dat de gemachtigde van belastingplichtige wist dat de in bezwaar en beroep ingenomen standpunten over uitgaven voor specifieke zorgkosten niet konden slagen. Omdat de kennis van de gemachtigde aan belastingplichtige moet worden toegerekend, heeft belastingplichtige daarom die standpunten tegen beter weten in ingenomen.
Voor een vergoeding van schade door spanning en frustratie bestaat dan geen grond, aldus de rechtbank. Hoewel sinds de ontvangst van het bezwaarschrift op het moment van de uitspraak van de rechtbank afgerond acht maanden meer waren verstreken dan twee jaar.
Geen onderbouwing uitgaven
Het hof bevestigt het oordeel van de rechtbank in de bezwaarfase en meent dat vastgesteld kan worden dat belastingplichtige in deze zaak alleen bloot heeft gesteld dat bepaalde uitgaven zijn gedaan; er is geen enkele onderbouwing gegeven.
Voor zover zijn standpunten niet al vanzelfsprekend geen enkele kans op succes bieden vanwege evidente strijd met het recht, kunnen die stellingen daarom niet voor waar worden gehouden zonder buiten de rechtsstrijd te treden, zo formuleert het hof. Het hof acht het uitgesloten dat in elk geval de gemachtigde van belastingplichtige zich daarvan niet steeds bewust is geweest.
Het voorgaande leidt tot het oordeel dat (de gemachtigde van) belastingplichtige een geschil in de hoofdzaak alleen maar heeft voorgewend. De rechtbank heeft daarom terecht het verzoek tot vergoeding van schade van belastingplichtige afgewezen, besluit het hof.
Gerechtshof Amsterdam, ECLI:NL:GHAMS:2023:1761, 22/02350
Geef een reactie