
Een vrouw doet op 26 januari 2022 aangifte voor de BPM van de inschrijving van de auto in het Nederlandse kentekenregister. Voor de berekening van de verschuldigde BPM laat zij de auto taxeren. Het op basis van de taxatie verschuldigde bedrag van € 1.870,- betaalt zij. In haar bezwaar tegen de eigen aangifte gebruikt ze een taxatierapport van november 2021. In dit rapport staan essentiële gebreken van de auto die op dat moment nog niet waren hersteld. Het verschuldigde bedrag aan BPM is in dit rapport vastgesteld op € 225,-.
De vrouw is van mening dat door het op 1 januari 2022 gewijzigde artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling het niet mogelijk is een geïmporteerde auto met ernstige schade in te schrijven in het kentekenregister. Volgens haar is artikel 8 in strijd met het EU-recht en is er sprake van discriminerende wetgeving, omdat voor inschrijving van de auto is vereist dat essentiële gebreken moeten zijn hersteld.
Het andersluidende arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021 is volgens de vrouw onrechtmatig en heeft bovendien betrekking op de regelgeving van vóór 1 januari 2022. Niet alleen is artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling gewijzigd, maar ook het belastbare feit is gewijzigd van de registratie van de auto in het kentekenregister naar de inschrijving van de auto in het kentekenregister. Volgens haar moet worden uitgegaan van de verschuldigde BPM vóór herstel van essentiële gebreken. Hierdoor zou zij dan een bedrag van € 1.645,- aan BPM terug moeten krijgen.
Taxatie mag niet gebruikt worden voor auto met essentiële gebreken
De inspecteur stelt dat wijziging van het belastbare feit en het gewijzigde artikel 8, derde lid, van de Uitvoeringsregeling niet tot een andere uitkomst leiden. Ook vóór de wijzigingen van 1 januari 2022 heeft de Hoge Raad bepaald dat niet mag worden uitgaan van een taxatie bij een auto met essentiële gebreken, dus inhoudelijk hebben de wijzigingen geen gevolgen. Van een discriminerende werking van de wetgeving is volgens hem geen sprake.
Rechtbank Gelderland stelt de inspecteur in het gelijk. De rechtbank verwijst hiervoor naar het arrest van de Hoge Raad van 26 maart 2021. Daarin overweegt de Hoge Raad dat het doel en strekking van de Wet BPM 1992 is om uitsluitend BPM te heffen ter zake van motorrijtuigen die van de weg in Nederland gebruik (gaan) maken, naar de staat waarin zij verkeren op het tijdstip dat zij in overeenstemming met de Wegenverkeerswet kunnen en mogen worden toegelaten op de weg in Nederland.
Verder oordeelt het hof dat het niet in strijd is met artikel 110 VWEU om bij de heffing van een registratiebelasting onderscheid te maken tussen enerzijds motorrijtuigen die voldoen aan de wettelijke vereisten om te worden toegelaten op de weg en anderzijds motorrijtuigen die niet aan die eisen voldoen. Voorwaarde is wel dat binnen de desbetreffende groep de registratiebelasting op gelijksoortige motorrijtuigen in gelijke mate drukt. Wat Nederland betreft, zo vervolgt het hof, drukt de registratiebelasting wel in gelijke mate op gelijksoortige motorrijtuigen. De uit een andere lidstaat afkomstige motorrijtuigen met essentiële gebreken, treden, zolang die gebreken niet zijn hersteld, (nog) niet in concurrentie met motorrijtuigen op de Nederlandse markt waarmee gebruik van de weg kan worden gemaakt.
Geen sprake van indirecte discriminatie
Volgens de rechtbank is er ook geen sprake van indirecte discriminatie. De vrouw stelt dat de afschrijving van de BPM zich in alle gevallen evenredig aan de afschrijving van de auto zou laten bepalen. De inspecteur bracht daar tegenin dat als de Nederlandse auto met essentiële gebreken wordt hersteld, de BPM als het ware herleeft. De auto kan dan bovendien worden geëxporteerd, waarbij BPM wordt teruggegeven op grond van de tabel, wat een aanzienlijk hoger bedrag is dan de fractie waarvan de vrouw uitgaat. Dit beïnvloedt de waarde van de Nederlandse auto met WOK-status (Wachten op keuring): die wordt daardoor juist meer waard. Hiermee is volgens de rechtbank gemotiveerd bestreden dat de keuze van een koper ten gunste van de Nederlandse auto met WOK-status door deze heffing (indirect) wordt beïnvloed.
Het beroep is ongegrond en de vrouw heeft niet teveel BPM op de aangifte gedaan.
De inspecteur heeft het bezwaarschrift van de vrouw ontvangen op 15 maart 2022. Hiermee is een periode verstreken van iets meer dan twee jaar. Omdat de redelijke termijn is overschreden met drie maanden heeft de vrouw recht op een immateriële schadevergoeding van € 500,-.
Rechtbank Gelderland, ECLI:NL:RBGEL:2024:3485