Een kentekenhouder doet aangifte BPM voor een BMW X3 met als bouwjaar 2016. De BPM-aangifte is op 17 april 2020 bij de inspecteur binnengekomen en de tenaamstelling van de auto heeft plaatsgevonden op 24 april 2020. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd met foto ’s van schade van de betreffende auto. Op de aangifte is € 4.765,- aan BPM voldaan.
In een “Kennisgeving naheffingsaanslag BPM” kondigt de inspecteur aan dat hij zal naheffen. Volgens hem blijkt uit het taxatierapport niet dat sprake is van meer dan normale gebruikssporen. De kentekenhouder heeft daarnaast diefstalschade gesteld, maar dat is volgens de inspecteur geen gebruiksschade. Daarom mag geen gebruik worden gemaakt van een taxatierapport, aldus de inspecteur. Op grond van de afschrijvingstabel is € 9.153,- BPM verschuldigd en wordt een bedrag van € 4.388,- nageheven. De kentekenhouder maakt bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor de rechtbank Gelderland.
Verschillende heffingsmodaliteiten in strijd met VWEU
De kentekenhouder stelt dat in artikel 110 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie staat dat naheffen niet langer is toegestaan als het belastbare feit (registratie in het Nederlandse kentekenregister) zich heeft voorgedaan. Voor nieuwe ongebruikte binnenlandse voertuigen geldt dat de BPM bij de kentekenregistratie betaald moet worden. Voor gebruikte geïmporteerde voertuigen geldt, volgens de kentekenhouder, dat op een later moment op aangifte BPM moet worden voldaan. Deze verschillende heffingsmodaliteiten, zijn volgens hem in strijd met artikel 110 van het VWEU.
De rechtbank overweegt dat de te weinig geheven BPM kan worden nageheven nadat voor een gebruikt, vanuit een andere lidstaat naar Nederland overgebracht motorvoertuig het belastbare feit zich heeft voorgedaan. Voor de heffing van BPM wordt in alle gevallen aangesloten bij de eerste registratie van het voertuig in het kentekenregister. Inherent hieraan is dat wanneer wordt geconstateerd dat te weinig BPM is voldaan, deze wordt nageheven bij degene die aanvankelijk de verschuldigde BPM ter zake van de registratie heeft voldaan of dit nu een nieuwe of een gebruikte auto betreft. Deze nageheven BPM rust dan ook op de auto en zal, voor zover niet afgeschreven, worden doorberekend aan een volgende koper, aldus de rechtbank.
Hoe wordt bij gebruikte auto afschrijving vastgesteld?
De rechtbank overweegt dat de inspecteur in eerste instantie het standpunt heeft ingenomen dat diefstalschade niet van invloed is op de vraag of de kentekenhouder een taxatie mag doen. De jurisprudentie waarnaar de inspecteur in dat kader verwijst gaat volgens de rechtbank echter over iets anders, namelijk de vraag of sprake is van een gebruikte auto.
Als geen sprake is van een gebruikte auto, wordt aan een afschrijving in het geheel niet toegekomen. En dan is dus niet relevant dat de auto schade heeft. In dit geval is niet in geschil dat sprake is van een gebruikte auto en dat recht bestaat op een afschrijving; de vraag is alleen voor de rechtbank hoe deze moet worden vastgesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is de tekst van artikel 10, achtste lid, van de Wet BPM in dit kader helder. De afschrijving wordt gesteld op de som van de catalogusprijs en de belasting van personenauto’s en motorrijwielen op het tijdstip waarop het motorrijtuig voor het eerst in gebruik is genomen, verminderd met de taxatiewaarde vermeld in een taxatierapport. Dat taxatierapport moet wel aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden voldoen ,als het motorrijtuig op het tijdstip dat bepalend is voor de hoogte van de vermindering meer dan normale gebruiksschade heeft.
Bij werkelijke waardevermindering rekening houden met schade
Volgens de rechtbank kan diefstalschade moeilijk als normale gebruiksschade worden gezien. De wet opent hiervoor dus juist de mogelijkheid tot het doen van een taxatie wat volgens de rechtbank ook terecht is. De werkelijke waardevermindering van het voertuig moet immers zo goed mogelijk worden benaderd. Dat kan alleen als met deze schade rekening wordt gehouden.
Dat de vraag over de afschrijving niet op dezelfde wijze kan worden beantwoord als de vraag of sprake is van een gebruikte auto, volgt volgens de rechtbank bovendien uit het feit dat met normale gebruikssporen bij de bepaling van schade nu geen rekening wordt gehouden. Terwijl dat gebruik juist een voorwaarde is om überhaupt aan een afschrijving toe te komen.
Kentekenhouder is niet uitgenodigd voor keuring bij DRZ
De inspecteur heeft tijdens de zitting alleen nog het standpunt gehandhaafd dat de diefstalschade niet is aangetoond. De rechtbank oordeelt hierover dat de inspecteur dit standpunt van de schade onvoldoende heeft betwist. Anders dan in de uitspraak op bezwaar is vermeld, is de kentekenhouder niet uitgenodigd voor een keuring bij DRZ (Domeinen Roerende Zaken). In de uitspraak op bezwaar is niet uitdrukkelijk betwist dat sprake zou zijn van diefstalschade. De inspecteur is pas op 12 april 2024 gekomen met een zeer algemene betwisting van de diefstalschade. Deze ongemotiveerde betwisting biedt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende tegenwicht aan het taxatierapport. Daarom dient de naheffingsaanslag te worden vernietigd.
Geef een reactie