
Overeenkomst
Het geschil tussen de boekhouder en het afhaal- en bezorgrestaurant vindt zijn oorsprong in een overeenkomst die op 16 februari 2020 tot stand kwam. Op basis van deze overeenkomst verleende de boekhouder financiële, administratieve en juridische diensten aan de horecaonderneming. Ondanks herhaalde aanmaningen en getroffen betalingsregelingen bleef het restaurant in gebreke met de betaling van meerdere facturen. Dit leidde op 22 maart 2024 tot het leggen van beslag op de goederen van het restaurant.
De boekhouder startte een gerechtelijke procedure en vorderde betaling van € 13.241,49 aan openstaande facturen, vermeerderd met rente en € 1.438,27 aan buitengerechtelijke incassokosten. Daarbij stelde de boekhouder dat er een overeenkomst van opdracht was, die hem recht geeft op betaling voor de geleverde diensten. Het restaurant verweert zich tegen de vordering door te stellen dat de facturen te hoog waren, omdat de boekhouder meer in rekening zou hebben gebracht dan vooraf was afgesproken.
Daarnaast stelde het restaurant een tegenvordering in en eiste in totaal € 20.204,79 van de boekhouder. Hiervan betrof € 11.858,79 een bedrag dat volgens het restaurant onverschuldigd was betaald, terwijl het resterende bedrag betrekking had op schade die was ontstaan door gestelde tekortkomingen in de dienstverlening. Ook vorderde het restaurant dat de rechter zou verklaren dat zij over de betreffende perioden slechts beperkte bedragen verschuldigd was en dat de boekhouder het vermeend te veel gefactureerde bedrag moest corrigeren met creditfacturen, onder dwangsom. Tot slot verlangde het restaurant dat de boekhouder werd veroordeeld om de volledige administratie van het restaurant over te dragen, eveneens onder oplegging van een dwangsom.
Oordeel
Tussen partijen is een overeenkomst van opdracht tot stand gekomen op grond waarvan de boekhouder administratieve, financiële en juridische diensten heeft verleend aan de horecaonderneming. De horecaonderneming heeft verschillende facturen van de boekhouder onbetaald gelaten. Zij stelt zich in de procedure onder andere op het standpunt dat tussen partijen een richtprijs is afgesproken waar maximaal 10% van mag worden afgeweken, terwijl de boekhouder meer dan 10% van de richtprijs afwijkt. Bij de overeenkomst van aanneming van werk geldt inderdaad een specifieke regeling voor het geval een richtprijs is overeengekomen. Deze richtprijs mag met niet meer dan 10% worden overschreden, tenzij de aannemer tijdig waarschuwt voor de overschrijding om de opdrachtgever de mogelijkheid te geven het werk te beperken of vereenvoudigen. Voor een overeenkomst van opdracht, waar het in deze zaak over gaat, geldt echter dat de opdrachtgever loon is verschuldigd en als de hoogte daarvan niet is bepaald, de opdrachtgever het gebruikelijke loon dan wel het redelijke loon is verschuldigd. De bepaling waarop de horecaonderneming zich beroept is dan ook niet van toepassing, nog los van de vraag of in deze zaak sprake is van een richtprijs.
Vastgesteld kan worden dat de boekhouder meer uren in rekening heeft gebracht dan partijen vooraf hadden besproken. Volgens de boekhouder is vooraf een inschatting gemaakt van de tijdsbesteding per kwartaal voor het verrichten van de diensten, maar groeide de onderneming van de horecaonderneming waardoor ook de werkzaamheden toenamen. De horecaonderneming heeft deze werkzaamheden en het aantal daaraan bestede uren niet weersproken, maar stelt zich op het standpunt dat de boekhouder haar daarvoor had moeten waarschuwen. De kantonrechter volgt de horecaonderneming niet. De overschrijding van de uren is het gevolg van de groeiende onderneming van de horecaonderneming en werd per kwartaal via een gespecificeerde factuur bij haar in rekening gebracht. De horecaonderneming heeft niet, ook na ontvangst van vele facturen, eerder het standpunt ingenomen dat de facturen te hoog werden, maar beroept zich hier pas in deze procedure op. Bovendien is de overschrijding niet dusdanig hoog dat de boekhouder daarvoor had moeten waarschuwen.
Ten slotte heeft de horecaonderneming verweer gevoerd tegen het uurtarief voor het verrichten van juridische diensten. Daarvoor hadden partijen een uurtarief van € 80,00 afgesproken, terwijl de boekhouder in de nog openstaande facturen € 110,00 per uur factureert. Ook hier heeft de horecaonderneming aangevoerd dat de boekhouder haar voor de verhoging van het uurtarief had moeten waarschuwen. Tijdens de zitting heeft de boekhouder echter verklaard dat dit telefonisch is doorgegeven. Daarop heeft de horecaonderneming niet meer gereageerd. De kantonrechter is daarom van oordeel dat de horecaonderneming haar verweer onvoldoende heeft onderbouwd.
De conclusie is dat de horecaonderneming de facturen van in totaal € 13.241,49 moet betalen. De vordering van de boekhouder wordt dan ook toegewezen.
Ik snap de uitspraak, behoudens de verhoging van het uurtarief. Een dergelijk hoge verhoging gref je schriftelijk door. Zodat dit aan beide kanten vastgelegd is. Dat doe je niet af met 1 telefoontje.