
De kwestie draait om een scheiding uit 1992, waarbij partijen een verrekening van pensioenrechten zijn overeengekomen. De man brengt de doorbetalingen sinds zijn pensionering in aftrek als onderhoudsverplichting. Sinds 2020 geldt echter een tariefmaatregel die het maximale aftrektarief voor persoonsgebonden aftrekposten afbouwt – naar 46% in 2020 en verder naar 43% in 2021. Hierdoor kan de man zijn aftrek niet langer tegen het toptarief van zijn belastbare inkomen verzilveren.
Volgens de man ontstaat hierdoor een ongerechtvaardigd onderscheid met belastingplichtigen die na 1 mei 1995 zijn gescheiden en onder de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding (Wet VPS) vallen. In die situaties worden pensioenrechten rechtstreeks verdeeld tussen ex-echtgenoten, waardoor geen sprake is van pensioendoorbetaling en dus ook geen nadelig effect van de tariefmaatregel.
Fiscale neutraliteit
Het hof geeft de man gelijk en oordeelt dat zijn situatie wezenlijk vergelijkbaar is met die van belastingplichtigen onder de Wet VPS. In beide gevallen is sprake van verdeling van pensioenrechten bij echtscheiding en was fiscale neutraliteit beoogd. De tariefafbouw doorbreekt die neutraliteit en leidt tot een significant fiscaal nadeel, zonder dat daarvoor een toereikende rechtvaardiging is gegeven.
Het hof biedt rechtsherstel door de tariefmaatregel buiten toepassing te laten in deze zaak. Het oordeel kan bredere gevolgen hebben voor vergelijkbare situaties van voor-Wet VPS-scheidingen.
Geef een reactie