
Op grond van artikel 27a, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964) wordt de loonbelasting in specifieke situaties niet bij de werknemer geheven, maar bij de inhoudingsplichtige. Dit betreft onder meer zogenoemde eindheffingsbestanddelen zoals bedoeld in artikel 31 Wet LB 1964, waaronder aangewezen vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen die aan de gebruikelijkheidseis voldoen. Het Handboek Loonheffingen 2025 hanteert hierbij een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per persoon per jaar. Zolang deze grens in redelijkheid wordt aangehouden, worden dergelijke vergoedingen als gebruikelijk beschouwd en vallen zij onder de eindheffing. Wel geldt een belangrijke beperking: deze grens is niet van toepassing wanneer de werknemer minder verdient dan het wettelijk minimumloon of als het een stagiair betreft.
Vraag
Hoe moet de doelmatigheidsgrens worden toegepast?
Antwoord
In verband met risicogericht handhaven hanteert de Belastingdienst in de praktijk bij de beoordeling van het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per persoon per jaar. De doelmatigheidsgrens is bedoeld als veilige haven. Deze grens geeft aan tot welk bedrag de Belastingdienst geen actie onderneemt. De aanwijzing van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen van in totaal maximaal € 2.400 als eindheffingsbestanddeel wordt in zoverre als gebruikelijk beschouwd.
Toepassing van de doelmatigheidsgrens is niet aan de orde voor zover de aanwijzing van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling voldoet aan de gebruikelijkheidseis.
Beschouwing
De doelmatigheidsgrens is voor de eerste keer opgenomen in het Handboek Loonheffingen 2014 (uitgave oktober, paragraaf 4.2):
“Vergoedingen of verstrekkingen van maximaal € 2.400 per persoon per jaar beschouwen wij in ieder geval als gebruikelijk. Naast een algemene kostenvergoeding van € 2.400 per jaar mag u specifieke gebruikelijke vergoedingen of verstrekkingen geven, zoals een vergoeding voor de telewerkplek of een kerstpakket.”
De doelmatigheidsgrens is in de wetsgeschiedenis als volgt toegelicht.
“In de praktijk hanteert de Belastingdienst bij de beoordeling van het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsgrens van € 2.400 per persoon per jaar.”
Tweede Kamer Aanhangsel van de Handelingen, 2014/15, nr. 106, p.2.
“De uitvoering van het gebruikelijkheidscriterium en het toezicht daarop ligt bij de inspecteur van de Belastingdienst. In de praktijk hanteert de Belastingdienst bij de beoordeling van het gebruikelijkheidscriterium een doelmatigheidsgrens van € 2400 per persoon per jaar. Het overhevelen van vele duizenden euro’s van loonbestanddelen in geld naar eindheffingsbestanddelen is daarmee niet mogelijk. Dat geldt dus ook voor een eindejaarsuitkering hoger dan € 2.400, aangezien het niet gebruikelijk is om dergelijke eindejaarsuitkeringen voor een dergelijk bedrag aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel.”
Kamerstukken I 2014/15, 34002, nr. D, p. 16-17.
“De leden van de fractie van het CDA vragen hoe de verduidelijking van het gebruikelijkheidscriterium zich verhoudt tot de tot nu toe gehanteerde safe haven van € 2.400 per werknemer en of deze safe haven blijft bestaan. De grens van € 2.400 per werknemer die in het Handboek Loonheffingen 2015 wordt genoemd, is een doelmatigheidsgrens die door de Belastingdienst wordt gehanteerd in verband met risicogericht handhaven. De voorgestelde verduidelijking van het gebruikelijkheidscriterium heeft geen gevolgen voor deze doelmatigheidsgrens.” Kamerstukken II 2015/16, 34305, nr. 6, p. 33.
Conclusie: De doelmatigheidsgrens is bedoeld als veilige haven. De grens geeft aan tot welk bedrag de Belastingdienst geen actie onderneemt (risicogerichte handhaving). De aanwijzing van vergoedingen, verstrekkingen en terbeschikkingstellingen van in totaal maximaal € 2.400 als eindheffingsbestanddeel wordt in zoverre als gebruikelijk beschouwd. Toepassing van de doelmatigheidsgrens is niet aan de orde voor zover de aanwijzing van een vergoeding, verstrekking of terbeschikkingstelling voldoet aan de gebruikelijkheidseis. In dat geval is immers geen twijfel over de gebruikelijkheid.
Voorbeeld 1
Een werkgever heeft de reiskostenvergoeding van een werknemer voor woon-werkverkeer ter hoogte van € 1.500 aangewezen als eindheffingsbestanddeel. De reiskostenvergoeding voldoet aan de voorwaarden van de gerichte vrijstelling voor reiskosten. De werkgever wenst daarnaast de eindejaarsuitkering van € 2.000 van de werknemer aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel.
Bij vergoedingen die onder een gerichte vrijstelling vallen, is het gebruikelijkheidscriterium niet aan de orde, aangezien het aanwijzen van dergelijke vergoedingen altijd gebruikelijk is (Kamerstukken II 2015/16, 34302, nr. 18, p. 40-41). Toepassing van de doelmatigheidsgrens is niet aan de orde als de aanwijzing van de vergoeding aan de gebruikelijkheidseis voldoet. Voor de eindejaarsuitkering kan een beroep worden gedaan op de doelmatigheidsgrens. Omdat hiervan nog geen gebruik is gemaakt, mag de eindejaarsuitkering in zijn geheel worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel.
Voorbeeld 2
Een werkgever heeft meerdere vergoedingen en verstrekkingen aan een werknemer aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen is € 2.000. De aanwijzing van deze vergoedingen en verstrekkingen voldoet aan de gebruikelijkheidseis. Daarnaast wenst de werkgever de eindejaarsuitkering van € 2.100 aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel.
Toepassing van de doelmatigheidsgrens is niet aan de orde wanneer de aanwijzing van een vergoeding of verstrekking aan de gebruikelijkheidseis voldoet. In casu is de doelmatigheidsgrens niet aan de orde voor het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen (€ 2.000). Voor de eindejaarsuitkering (€ 2.100) kan een beroep worden gedaan op de doelmatigheidsgrens. Omdat hiervan nog geen gebruik is gemaakt, mag de eindejaarsuitkering in zijn geheel worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel.
Voorbeeld 3
Een werkgever heeft een bonus ten bedrage van € 2.000 aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Daarnaast organiseert de werkgever extern een groot personeelsfeest ter waarde van € 500 per werknemer, ontvangt iedere werknemer een kerstpakket van € 100 per werknemer en krijgt iedere werknemer een extern preventief medisch onderzoek (hierna: PMO) aangeboden ter waarde van € 200. Het totale bedrag aan vergoedingen en verstrekkingen is € 2.800. Het is niet duidelijk of de aanwijzing van voornoemde vergoedingen en verstrekkingen voldoet aan de gebruikelijkheidseis.
Voor de toepassing van de doelmatigheidsgrens is niet van belang om welke soort kosten het gaat. Voor de bepaling of de doelmatigheidsgrens wordt overschreden, moeten de aangewezen loonbestanddelen (met uitzondering van de gericht vrijgestelde vergoedingen/verstrekkingen en de aanwijzingen die aan de gebruikelijkheidseis voldoen) tezamen in aanmerking worden genomen. De doelmatigheidsgrens is immers niet bedoeld om vele duizenden euro’s van loonbestanddelen in geld over te hevelen naar eindheffingsbestanddelen (Kamerstukken I 2014/15, 34002, nr. D, p. 16-17). Daarnaast strookt een benadering per kostenpost niet met het uitgangspunt van de werkkostenregeling dat irrelevant is wat de aard van het loonbestanddeel is (Kamerstuk II 2014/15, 34002, nr. 10, p. 65). In casu mag in beginsel slechts € 2.400 worden aangewezen als eindheffingsbestanddeel. Het is hier niet uitgesloten dat de aanwijzing van een vergoeding en/of verstrekking voldoet aan de gebruikelijkheidseis (bijvoorbeeld het kerstpakket van € 100) of dat aan de voorwaarden van een gerichte vrijstelling (bijvoorbeeld het PMO van € 200) wordt voldaan. Als de aanwijzing voldoet aan de gebruikelijkheidseis of aan de voorwaarden van een gerichte vrijstelling wordt voldaan, wordt voor de beoordeling of de € 2.400 grens wordt overschreden de betreffende vergoeding en/of verstrekking buiten beschouwing gelaten (zie voorbeeld 1 en 2).
Voorbeeld 4
Een werkgever besluit de bonusuitkering van alle werknemers aan te wijzen als eindheffingsbestanddeel. De omvang van de uitkering varieert tussen de € 1.000 en € 8.000.
Toepassing van de doelmatigheidsgrens is begrensd. Hierop kan alleen een beroep worden gedaan, voor zover de loonbestanddelen tezamen niet meer bedragen dan € 2.400. Zie Kamerstukken I 2014/15, 34002, nr. D, p. 16-17. In casu betekent dit dat bij een bonus van bijvoorbeeld € 3.000 slechts voor € 2.400 gebruik kan worden gemaakt van de doelmatigheidsgrens.
Geef een reactie