Een Limburgs vervoerbedrijf moet nog ongeveer 13 mille aan onbetaalde rekeningen voldoen aan het accountantskantoor dat sinds 1992 (fiscale) werkzaamheden verrichte voor het bedrijf. Dat heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch bepaald. Taxi Horn Tours (THT) weigerde betaling van de facturen omdat er geen opdracht zou zijn gegeven voor de werkzaamheden.
Het accountantskantoor en het vervoerbedrijf waren overeengekomen dat het kantoor tegen een vaste vergoeding van € 1.600,00 per maand exclusief btw, de (salaris)administratie en de jaarstukken van THT en twee aan haar gelieerde vennootschappen zou verzorgen. Andere advies- en belastinggerelateerde werkzaamheden die in opdracht van THT werden uitgevoerd werden steeds op uurbasis aan het bedrijf gefactureerd. In februari 2018 heeft THT de tussen de twee partijen bestaande overeenkomst opgezegd. Het vervoerbedrijf heeft vervolgens een nieuwe accountant in de arm genomen.
Kantonrechter
Het accountantskantoor vorderde daarna bij de kantonrechter betaling van € 13.585,87 (bestaande uit € 12.646,32 aan openstaande facturen en € 939,55 aan wettelijke handelsrente), en € 901,46 aan buitengerechtelijke incassokosten, te vermeerderen met rente en kosten. THT heeft verweer gevoerd en in reconventie na wijziging van eis betaling gevorderd van in totaal een bedrag van € 500,00 aan door de belastingdienst opgelegde boetes, en veroordeling van het accountantskantoor tot betaling van de schade die THT overigens lijdt, nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander met rente en kosten als vermeld in de eis.
In het eindvonnis van 15 januari 2020 heeft de kantonrechter de vorderingen van het accountantskantoor toegewezen, met uitzondering van de gevorderde rente over rente. De vordering in reconventie is tot een bedrag van € 110,00 toegewezen. De gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure is afgewezen. THT is veroordeeld in de proceskosten in conventie en in reconventie.
Hoger beroep
THT heeft in hoger beroep grieven aangevoerd tegen het vonnis in conventie en tegen het vonnis in reconventie. THT heeft geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep, tot het afwijzen van de vordering in conventie voor zover deze in hoofdsom een bedrag van € 6.856,84 te boven gaat en tot het afwijzen van een deel van de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten. Verder heeft THT geconcludeerd tot het alsnog toewijzen van haar vordering in reconventie voor zover die ziet op de gevorderde verwijzing naar de schadestaatprocedure.
De grieven van THT slagen echter niet. Het hof oordeelt dat het vervoerbedrijf te weinig heeft gesteld ter onderbouwing. Zo wordt over een openstaande factuur uitgesproken: ‘Dat opdracht is gegeven voor de werkzaamheden die met deze factuur in rekening zijn gebracht, heeft THT in hoger beroep niet (meer) betwist. Met de enkele stelling dat “klip en klaar” is dat dit werkzaamheden zijn die onder de vaste werkzaamheden vallen heeft THT haar grief niet voorzien van een toereikende feitelijke onderbouwing, mede in het licht van hetgeen [geïntimeerde] daar tegenover heeft gesteld.’ Ook bij andere facturen van het accountantskantoor wist het vervoerbedrijf maar met weinig onderbouwing te komen van de stelling dat er niet betaald zou hoeven worden.
Met betrekking tot fouten die het accountantskantoor zou hebben gemaakt bij het inboeken van de administratie wordt in hoger beroep geoordeeld dat THT heeft nagelaten haar stellingen nader te concretiseren en te voorzien van een schriftelijke onderbouwing, ‘die naar moet worden aangenomen eenvoudig uit de administratie zou moeten kunnen worden verkregen.’
De conclusie is dat de grieven niet slagen. Het vonnis van 15 januari 2020 waarvan beroep wordt, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, bekrachtigd.
Geef een reactie