De pensioenpremies stijgen volgend jaar naar verwachting gemiddeld maximaal 2 procent. Dat blijkt uit het onderzoek naar de gevolgen van de lage rente en de aanpassing van de ultimate forward rate- methode (ufr-methode) voor pensioenfondsen die uitkeringsovereenkomsten onder hun hoede hebben.
De afgelopen jaren is de rente steeds verder gedaald. Dat heeft invloed op de financiële positie van onder meer pensioenfondsen, omdat de pensioenverplichtingen – alle toegezegde toekomstige uitkeringen – in waarde zijn gestegen wat niet volledig is gecompenseerd door een waardestijging van de bezittingen van pensioenfondsen. Ook is er meer premie nodig om met eenzelfde mate van zekerheid, hetzelfde pensioenresultaat te bereiken. Het ‘Onderzoek gevolgen lage rente en ufr voor de financiële positie van pensioenfondsen’ brengt in beeld wat de gevolgen zijn van een aanhoudend lage rente voor de premie, de dekkingsgraden en de herstelplannen van pensioenfondsen met uitkeringsovereenkomsten.
Kostendekkende premie
Een lagere rente maakt het pensioen duurder. Dit vertaalt zich in een hogere premie bij een gelijke ambitie en zekerheid. Door de daling van de rente is de kostprijs van pensioen hoger geworden. De stijging van de kostprijs van pensioen als gevolg van deze lagere rente is terug te zien in de zogenoemde kostendekkende premie gebaseerd op de actuele rente (rts). Deze stijgt met 3,8 miljard euro (12%) in 2016 en 4,3 miljard (14%) in 2021.
Feitelijke premie
Uit het onderzoek blijkt dat de effecten op de feitelijke premie naar verwachting kleiner zijn dan die op de gehanteerde kostendekkende premie. In het verleden bleken fondsen de feitelijke premie niet of slechts in beperkte mate aan te passen aan veranderingen in de kostendekkende premie, zolang de feitelijke premie hoger was dan de kostendekkende premie die fondsen hanteren. Het CPB gaat hier ook vanuit bij het maken van ramingen voor de toekomstige pensioenpremies. In een scenario waarin de feitelijke premie alleen stijgt als er geen ruimte meer is tussen de kostendekkende premie en de feitelijke premie, stijgt de feitelijke premie met 0,5 miljard euro (2%) in 2016 en 1,3 miljard euro (5%) in 2021.
Premiestijging 30%
De genoemde procentuele veranderingen in de premie gaan uit van een gemiddelde, gewogen naar omvang van de feitelijke premie van de fondsen. Uiteraard verschilt het effect per fonds. Een groot deel van de actieve deelnemers (ongeveer 3,6 miljoen) ondervindt nauwelijks een premiestijging in 2016 indien de fondsen de ruimte tussen de feitelijke premie en de kostendekkende premie benutten, maar voor ongeveer tien fondsen met ruwweg 24.000 actieve deelnemers is er een premiestijging van meer dan 30% in 2016.
Rente-ontwikkeling
In de kabinetsreactie op het rapport zegt Jette Klijnsma, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, dat de gevolgen van de lage rente voor de korte termijn te overzien lijken. Maar bij een aanhoudend lage rente wordt de situatie voor sociale partners en pensioenfondsen echter steeds moeilijker. ‘Het kabinet zal dan ook samen met de andere betrokken partijen de ontwikkelingen van de rente in de gaten blijven houden, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Het onderzoek laat zien dat pensioenuitkeringen die met een hoge mate van zekerheid zijn toegezegd extra kwetsbaar zijn voor een aanhoudende lage rente. De partijen vinden het daarom onvermijdelijk om verder na te denken over de inrichting van het pensioenstelsel, waaronder de aard van de pensioenovereenkomst.’
Geef een reactie