In een recente uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland liet de kantonrechter zich uit over een wijziging van de pensioenregeling en de gevolgen daarvan voor de indexatie van pensioenrechten en -aanspraken. Bij de wijziging werden afspraken gemaakt over de indexatie van de reeds opgebouwde pensioenaanspraken. De afgelopen jaren is over de nakoming daarvan echter discussie ontstaan.
De feiten
Werkgever had voor zijn werknemers een collectieve pensioenregeling ondergebracht bij Nationale-Nederlanden (hierna NN). Per 1 januari 2015 werd de uitvoeringsovereenkomst met NN beëindigd en werd de pensioenregeling ondergebracht bij het Pensioenfonds voor de Grafische Bedrijven (hierna PGB). De reeds opgebouwde pensioenaanspraken bleven achter bij NN. Voor de pensioenen ondergebracht bij NN, werd afgesproken dat het indexatiebeleid van PGB hierop ook van toepassing zou zijn. Daarnaast werd een eenmalige indexatie verleend over het pensioen opgebouwd bij NN en toegevoegd in de regeling van PGB. Werkgever heeft daartoe een overeenkomst gesloten met PGB. Hieruit volgt dat werkgever bij toeslagverlening, voor de bij NN opgebouwde rechten ook indexatie inkoopt en daarvoor een koopsom verschuldigd is.
Het pensioenreglement van PGB is door de jaren heen gewijzigd, ook met betrekking tot toeslagverlening. Het reglement 2015 bepaalde dat jaarlijks een maximale toeslag werd verleend van 2%, met nog maximaal een verhoging van 1%. Hiervoor werd tevens een richtlijn opgesteld. Het gewijzigde reglement van PGB bepaalt echter dat het fonds de ambitie heeft jaarlijks een toeslag te verlenen gebaseerd op de prijsontwikkeling.
In 2022 en 2023 werd door PGB besloten tot toeslagverlening, met 0,23% (per 1 januari 2022), 2,77% (per 7 juli 2022), 7% (per 1 januari 2023) en 5,2% (per 1 januari 2024). Deze verhogingen konden plaatsvinden door een gunstige beleidsdekkingsgraad, een Algemene Maatregel van Bestuur waarmee het indexatieperspectief werd vergroot en gewijzigd beleid van PGB.
Door de werkgever werd aangekondigd de toeslagregeling per 1 januari 2023 te willen beëindigen. Immers: werkgever zou nooit de bedoeling hebben gehad de NN-aanspraken met meer dan 2% te willen indexeren, conform het toenmalige beleid van PGB. Het nieuwe indexatiebeleid van PGB geeft echter geen maximum- of minimumpercentage voor indexatie. Volgens werkgever brengt dit onzekere en onvoorspelbare kosten met zich mee en ook onzekerheid voor werknemers.
Omvang geschil
Door de (oud-)werknemers wordt een vordering tot nakoming van de pensioentoezegging ingesteld. Inclusief het faciliteren en financiering van de indexatie van de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken, conform de toeslagverlening van PGB. Ter onderbouwing wordt verwezen naar de afspraken ten tijde van de wijziging van de pensioenregeling. Namelijk dat de bij NN opgebouwde pensioenen zouden worden geïndexeerd gelijk aan het indexatiebeleid van PGB. De werkgever zou ten onrechte hebben geweigerd de pensioenaanspraken ondergebracht bij NN te indexeren. Werkgever stelt echter dat hij zich uitsluitend heeft gecommitteerd aan het voorwaardelijke toeslagbeleid van PGB zoals van toepassing in 2015. Immers stond toen vast in welke gevallen PGB kon indexeren en met welk (maximaal) percentage.
Beoordeling kantonrechter
De vraag is in hoeverre de werkgever gehouden is de in de pensioenovereenkomst toegezegde indexatie van de bij NN opgebouwde pensioenaanspraken te verlenen, conform het (gewijzigde) beleid van PGB. De kantonrechter (ECLI:NL:RBMNE:2024:4584) verwijst naar de beëindiging van de uitvoeringsovereenkomst en de overstap naar PGB in 2015. Hiermee heeft de OR ingestemd. Echter werd met de OR ook de afspraak gemaakt dat voor een indexatie van de pensioenaanspraken bij NN, een eenmalige indexatie zou worden verleend en vervolgens het beleid van PGB zou worden gevolgd.
In 2015 tot en met 2020 werd door PGB géén toeslag verleend, maar wel in 2022 tot en met 2024. Werkgever stelt enkel gehouden te zijn de indexering van 0,23% (januari 2022) te verlenen, welke indexatie zou zijn verleend conform het beleid van PGB. Andere indexaties zouden het gevolg zijn geweest van gewijzigde wet- en regelgeving, en niet gebaseerd op het beleid van PGB. Ook zou PGB in strijd handelen met haar beleid door per 1 januari 2024 een hogere indexatie toe te kennen dan de prijsindex. Werkgever stelt niet gehouden te zijn dit te volgen.
Indexatieperspectief
De kantonrechter overweegt dat door werkgever een indexatieperspectief is geboden, afhankelijk van en gelijk aan het oordeel van PGB. Werkgever dient dan ook een overeenkomstige indexering bij PGB in te kopen. De uitleg van werkgever volgt de kantonrechter niet. De wijziging in het reglement met betrekking tot indexatie maakt dit niet anders. Uit beide reglementen volgt de bevoegdheid van het bestuur van PGB het toeslagbeleid en de voorwaarden aan te passen.
In de aanvullende overeenkomst wordt dit bevestigd. Daarin werd zonder voorbehoud opgenomen dat werkgever de toeslagverlening van PGB volgt en inkoopt voor de bij NN achtergebleven pensioenen. Dat werkgever zich in 2015 enkel zou hebben geconformeerd aan het toenmalige indexatiebeleid van maximaal 2%, kan uit de stukken niet worden afgeleid.
Door werkgever werd een beroep gedaan op onvoorziene omstandigheden. Immers: de door PGB toegekende indexaties zouden berusten op een andere grond dan het beleid. Deze verhogingen had zij niet hoeven te verwachten en om die reden geen middelen voor kunnen reserveren. De kantonrechter overweegt dat dit standpunt onvoldoende werd onderbouwd. Indien de werkgever de maximale indexering had willen beperken tot maximaal 2%, dan had werkgever dat in de overeenkomst moeten opnemen. De kantonrechter veroordeelt werkgever dan ook tot nakoming, facilitering en financiering van de door PGB gehanteerde indexaties.
Conclusie
Meerdere pensioenfondsen hebben de afgelopen jaren gebruik gemaakt van de door de minister geboden extra ruimte om tot indexatie over te gaan. Dit nadat toeslagverlening in de daaraan voorafgaande jaren niet of nauwelijks mogelijk was. Voor de werknemers/deelnemers is dit uiteraard een positief bericht. Werkgevers die zijn overeengekomen de toeslagverlening van een bepaald pensioenfonds te volgen, worden hierdoor echter geconfronteerd met (onvoorziene) hoge kosten. Kosten die niet zomaar door iedere werkgever kunnen worden opgehoest. De kantonrechter overweegt dat het beroep op onvoorziene omstandigheden onvoldoende werd onderbouwd. Daarin ligt mijns inziens voor werkgever een gemiste kans. Een duidelijke afbakening van de verplichtingen over en weer is in ieder geval aangewezen, zo volgt ook uit het onderhavige geschil. Het is de vraag of dit in de voorkomende gevallen in het verleden is gebeurd.
Linda Evers is advocaat bij Gommer & Partners.
Deze bijdrage is eerder gepubliceerd op Pensioen Vanmorgen. Met Pensioen Vanmorgen onderbouw je jouw pensioenkennis. Je volgt relevante ontwikkelingen en krijgt nieuwe inzichten door zowel korte als beschouwelijke artikelen. Abonneer je op Pensioen Vanmorgen en ontvang alle ins en outs over pensioenen voor een goed onderbouwd pensioenadvies.
Geef een reactie