Een man heeft de Nederlandse nationaliteit en woont tot 1 juli 2020 in België en vanaf 1 juli 2020 in Nederland. Hij ontvangt in 2020 een AOW-uitkering en een pensioenuitkering uit een Nederlandse pensioen-BV, waarvan hij 100% aandeelhouder is. In 2023 geeft de inspecteur een beschikking ‘Niet in Nederland belastbaar inkomen’ (NiNbi) af waarbij het totale wereldinkomen wordt vastgesteld op € 50.258,- en het niet in Nederland belastbaar inkomen op € 29.827,-.
Hebben verordeningen alleen betrekking op arbeidsmigranten?
De man maakt bezwaar tegen de NiNbi-beschikking voor de rechtbank Den Haag. Hij stelt dat deze beschikking ten onrechte is afgegeven. Volgens hem valt hij niet onder de werkingssfeer van Verordening 1408/71 en Verordening 883/2004 omdat hij enkel in Nederland heeft gewerkt. De genoemde verordeningen hebben alleen betrekking op arbeidsmigranten. De man heeft nooit buiten Nederland gewerkt en zijn verhuizing naar België in 1994 heeft enkel te maken met een (duurzaam) verblijfsrecht op grond van artikel 21 van het VWEU. Daarom is naar zijn mening de inspecteur niet bevoegd om de NiNbi-beschikking op te leggen.
De rechtbank verwijst voor haar motivering naar een uitspraak van hof Den Bosch van 23 oktober 2014. Hierin wordt overwogen dat volgens vaste rechtspraak van het hof van Justitie ‘diegenen vallen die recht hebben op een pensioen of een rente, verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een of meer lidstaten, zelfs indien zij geen beroepswerkzaamheden verrichten, wegens hun aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid onder de bepalingen van Verordening 1408/71’.
Verdragsperiode berekend over periode in buitenland
Gerechtshof Den Haag heeft in zijn uitspraak van 16 november 20237 geoordeeld dat de rechtbank met juistheid heeft beslist dat de NiNbi-beschikking terecht door de inspecteur is gegeven. Het hof verwijst daarbij naar diverse procedures over deze vraag van de man in eerdere jaren tot aan de Hoge Raad, waarbij de man in het ongelijk is gesteld. De argumenten die de man in dit geval aanvoert leiden niet tot een ander oordeel.
Nu is vastgesteld dat de NiNbi-beschikking terecht is afgegeven stelt de man dat de beschikking niet mag zien op de periode vanaf 1 juli 2020. Ook die stelling slaagt niet voor de rechtbank. De inspecteur verklaarde dat, hoewel het inkomen op jaarbasis wordt vastgesteld, de verdragsbijdrage enkel berekend is over de periode waarin de man in het buitenland woonde. Er is in die zin dus enkel rekening gehouden met de eerste helft van het jaar. Ook de stelling van de man dat de periode tot 1 juli 2020 minder dagen bevat dan de periode vanaf 1 juli 2020 leidt voor de rechtbank niet tot het oordeel dat de inspecteur de beschikking onjuist heeft vastgesteld.
Geen sprake van schending van recht op privacy
De man is van mening dat de inspecteur zijn privacy-rechten heeft geschonden door zijn gegevens door te geven aan het CAK. Hof Den Bosch had in een eerdere uitspraak al geoordeeld dar de Belastingdienst bevoegd is uit eigener beweging en verplicht is op verzoek aan, onder meer, het CvZ de gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de Zvw. Van het door de man gestelde onrechtmatige handelen door de inspecteur of strijdigheid met de bevoegdheid van de inspecteur is derhalve geen sprake, volgens de rechtbank. Van schending van het recht op privacy is geen sprake aangezien de verstrekking van deze gegevens berust op een wettelijke grondslag.
Ook de stelling van de man dat de inspecteur niet bevoegd is om NiNbi-beschikkingen te geven faalt. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van hof Den Bosch van 12 mei 2010. Volgens artikel 69 van de Zvw kunnen bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. In de Regeling Zorgverzekering wordt het NiNbi door de Belastingdienst vastgesteld met overeenkomstige toepassing van artikel 8a van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Voor de opgaaf van niet in Nederland belastbaar inkomen is de Algemene wet inzake rijksbelastingen van toepassing die te vergelijken is met een aangifte inkomstenbelasting.
Van een geslaagd beroep van de man op het gelijkheidsbeginsel kan volgens de rechtbank geen sprake zijn. Met de enkele verwijzing naar de expatregeling heeft de man onvoldoende aannemelijk gemaakt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2024:17395
Geef een reactie