
Een horecabedrijf is gespecialiseerd in koffies, milkshakes en zoetigheden. Een circa 25-jarige werknemer is er bedrijfsleider. De werknemer kampt met gezondheidsklachten gaat op 14 april 2024 ziek naar huis. De baas appt: “Nou, rustig aan jij en hopelijk kicken de meds goed in.” Drie weken later, op 7 mei, krijgt de werknemer ontslag op staande voet.
Er mist geld
Een dag eerder zou namelijk aan het licht gekomen zijn dat er 47 euro mist uit een reservekluis. Ook zou er in de periode februari-april een bedrag van ruim 4000 euro aan contacten niet zijn afgestort bij de bank. De ontslagen bedrijfsleider is de enige met een sleutel van de reservekluis. Ook heeft deze verzuimd een dagelijkse kassatelling te verrichten, en nu zou gebleken zijn dat er geld mist op de dagen dat de werknemer dienst had. Bij het nadere onderzoek dat de directeur meteen instelt blijkt nog meer. De werknemer heeft constant diensten lastminute geruild met anderen, “waardoor u niet heeft voldaan aan de plicht om voldoende uren in te plannen”. En in de maand april 2024 is de werknemer slechts 11 van de gebruikelijke 22 dagen op het werk verschenen. “Van enige ziekmelding, verlofaanvraag of dergelijke uwerzijds was geen sprake.”
De ontslagen werknemer is het er niet mee eens en ontkent de diefstal. De kantonrechter buigt zich over de zaak. Die begint met toetsen of er genoeg redenen zijn geweest voor ontslag op staande voet. Een ontslag op staande voet kan alleen geldig zijn als daarvoor een dringende reden is (artikel 7:677 lid 1 BW). Dat er 47 euro mist uit een kluis waarvan alleen de ontslagen werknemer een sleutel heeft, kan zo’n dringende reden zijn. Maar klopt het wel wat de werkgever beweert?
Tweede sleutel
Tijdens de mondelinge behandeling verklaarde de werkgever dat er oorspronkelijk een tweede sleutel van de kluis was, maar dat die al ruim twee jaar geleden kwijt is geraakt. Niemand weet waar deze sleutel nu is. Dit brengt naar het oordeel van de kantonrechter mee dat niet uitgesloten kan worden dat een derde de beschikking heeft over deze sleutel van de kluis en de € 47,00 heeft weggenomen. Het kwijtraken van de kluissleutel komt naar het oordeel van de kantonrechter voor rekening en risico van [B.V.] als werkgever. Daarom levert dit onderdeel geen dringende reden op en draagt het ook niet bij aan een dringende reden.
En hoe zit het met € 4.080,51 aan contanten die niet traceerbaar is? Dagelijks wordt het briefgeld uit de kassa in gesloten enveloppen gedaan. Daarop wordt het bedrag geschreven dat erin zit. De enveloppen worden vervolgens op het kantoor gelegd, waarvan alleen de ontslagen werknemer en de directeur een sleutel hadden. De directeur telde de inhoud na en bracht eens in de zoveel tijd de enveloppen naar de bank. Het aantal enveloppen telde de directeur niet en zij controleerde ook anderszins niet of er elke dag een enveloppe op kantoor werd gelegd.
Werkgever moet bewijzen
De kantonrechter stelt dat de werkgever de plicht heeft te bewijzen dat de ontslagen werknemer de fouten met het cashgeld heeft gemaakt. Hij constateert dat het afstortingsproces geen professioneel en voldoende beveiligd proces is, hetgeen voor rekening en risico van de werkgever komt. Die heeft achteraf op basis van de boekhouding geconcludeerd dat er te weinig geld is afgestort, maar deze controle had naar het oordeel van de kantonrechter eerder kunnen en moeten plaatsvinden. Bovendien laat het proces zoals dat nu is te veel ruimte voor alternatieve scenario’s voor het niet te traceren zijn van voormelde € 4.080,51, waarvoor de ontslagen werknemer niet verantwoordelijk kan worden gehouden.
Ten eerste kan het niet te traceren bedrag zijn veroorzaakt door niet juist (intern) afstorten op de dagen dat de ontslagen werknemer niet werkte. Ten tweede valt niet uit te sluiten dat de directeur bij het tellen of het wegbrengen van de enveloppen een vergissing heeft gemaakt of iets is verloren. Ten derde kunnen derden het geld hebben weggenomen toen de enveloppen in het kantoor lagen. Uiteraard hoeft dit allemaal niet het geval te zijn, maar het zijn wel mogelijkheden die ervoor zorgen dat de werkgever naar het oordeel van de kantonrechter onvoldoende heeft onderbouwd en/of aangetoond dat juist de ontslagen werknemer verantwoordelijk is voor het niet kunnen traceren van voormelde € 4.080,51.
Voorafgaand gesprek
De kantonrechter oordeelt dus dat het ontslag op staande voet onterecht was. Ook andere grieven, bijvoorbeeld dat de ontslagen werknemer zich niet ziek had gemeld, veegt de kantonrechter van tafel. De werkgever moet achterstallig loon en een transitievergoeding betalen. Interessant in deze zaak is nog dat één dag voor een ontslag van de werknemer een gesprek heeft plaatsgevonden op het kantoor van het horecabedrijf. Daarin ging het over de verkoop van het horecabedrijf, het eventueel beëindigen van de arbeidsovereenkomst en de gang van zaken bij een faillissement van een onderneming.
Lees hier de uitspraak.
Geef een reactie