Het consulteren van belanghebbenden, deskundigen, organisaties of personen bij concept-wetsvoorstellen is tegenwoordig steeds vaker standaardprocedure. Maar het ontwerpen van wetgeving gebeurt altijd onder volledige verantwoordelijkheid van het ministerie.
Dat schrijft minister Dijsselbloem in reactie op het eerder deze week verschenen nieuws dat ING heeft meegeschreven aan de wet die Nederlandse banken een fiscale aftrek van 350 miljoen euro per jaar geeft op een nieuw type obligatie. De zogenoemde CoCo.
De Contingent Convertible (CoCo) is een klassieke converteerbare obligatie die onder vooraf bepaalde voorwaarden kan worden omgezet in gewone aandelen. De rente van deze CoCo’s mocht in Nederland, anders dan in andere landen, niet van de belasting worden afgetrokken. Op aandringen van de banken werd dit in de nieuwe wet aangepast. Dit scheelt de banken 350 miljoen euro aan belasting op jaarbasis, aldus NRC.
Dijsselbloem schrijft dat het consulteren van belanghebbenden, deskundigen, organisaties of personen bij concept wetsvoorstellen tegenwoordig steeds vaker standaardprocedure is. Dit draagt volgens de minister bij aan de vormgeving en uitvoerbaarheid van de wetgeving. ‘Goede suggesties, ook tekstvoorstellen, kunnen daarbij worden overgenomen maar steeds onder volledige verantwoordelijkheid van ons als bewindspersonen’.
Volgens de bewindsman heeft ING het concept-wetsvoorstel inzake de CoCo’s ingezien als vertegenwoordiger van de banken. ‘In de eerste helft van 2014 kwam het signaal van de banken dat zij wilden beginnen met de uitgifte van aanvullend tier 1-kapitaal en dat ze daarvoor duidelijkheid nodig hadden op fiscaal gebied. Het ministerie van Financiën heeft vervolgens een concept-wettekst opgesteld en daarna met de NVB gedeeld. ING is in dit dossier opgetreden als vertegenwoordiger van de banken. De van ING ontvangen suggesties in de toelichting zijn op hun merites beoordeeld en zijn door Financiën deels wel en deels niet overgenomen. De essentie van het voorstel is ook na het commentaar van de NVB ongewijzigd gebleven’, aldus de minister.
Ook al is er sprake van staatsmiddelen en leidt de wet tot een voordeel voor ondernemingen. Dijsselbloem vindt niet dat de wet als staatsteun kan worden aangemerkt. Volgens hem is de maatregel niet a priori selectief, een van de vier voorwaarde voor staatsteun. De maatregel differentieert niet tussen ondernemingen die zich in een vergelijkbare juridische en feitelijke situatie bevinden. Tevens vindt de minister dat de maatregel niet leidt tot concurrentieverstoring en ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer op de interne markt.
Geef een reactie