Vraag is of de provisie die is ontvangen door een commandiet in een scheepvaart-CV voor werkzaamheden bij verkoop van een, mede door haar geëxploiteerd, schip onder het tonnageregime valt.
Een vrouw is commandiet in de besloten scheepvaart-CV die transparant is voor de heffing van de vennootschapsbelasting. Het mede door haar geëxploiteerde zeeschip is via een scheepsmakelaar verkocht, die daarvoor 3% van de prijs heeft ontvangen. Daarvan heeft de makelaar een derde (€ 56.250) aan de belanghebbende betaald voor werkzaamheden die de belanghebbende ten behoeve van de verkoop heeft gedaan. In geschil is of de verkoopprovisie onder de tonnageregeling (art. 3.22 t/m 3.24 Wet IB 2001) valt voor de scheepsexploitatiewinst van de vennoten.
Wel tonnageregime oordeelt Rechtbank
Volgens de Rechtbank Noord-Nederland viel belanghebbendes provisie in het tonnageregime. Het Hof Arnhem-Leeuwarden daarentegen vond dat de verkoopwerkzaamheden weliswaar direct samenhingen met de scheepsexploitatie, maar de verkoopprovisie niet. Dit omdat zij door de belanghebbende niet als commandiet in de CV, maar pro se was genoten.
De belanghebbende stelt in cassatie dat ‘s Hofs onderscheid tussen de werkzaamheden en de winst niet bestaat omdat (i) de CV voor de vennootschapsbelastingheffing niet bestaat (onzichtbaar is), zodat er voor de toepassing van de tonnageregeling geen onderscheid bestaat tussen de belanghebbende/exploitant en de belanghebbende/pro se, (ii) belanghebbendes werkzaamheden ook volgens het Hof rechtstreeks samenhangen met de exploitatie van het schip, zodat het resultaat daarvan aan de belanghebbende/exploitant is toegekomen.
Oordeel hof niet-begrijpelijk
A-G Wattel leidt uit de wetsgeschiedenis af dat ‘in eigen beheer’ een constitutief vereiste is voor ‘direct met scheepsexploitatie samenhangende werkzaamheden’. Met de belanghebbende meent hij dat het oordeel van het Hof ofwel niet-begrijpelijk, ofwel rechtskundig onjuist is, omdat de vereiste samenhang zich niet kan voordoen bij ontbreken van eigen beheer. Volgens de A-G hingen ofwel de verkoopwerkzaamheden – anders dan het Hof heeft geoordeeld – niet direct samen met de scheepsexploitatie (omdat ze – volgens het Hof – niet in ‘eigen beheer’ zijn verricht), ofwel hingen zij daarmee wél direct samen, hetgeen echter – anders dan het Hof heeft geoordeeld – ‘eigen beheer’ veronderstelt.
De A-G constateert dat de door de belanghebbende gegeven omschrijving van haar werkzaamheden en haar stelling dat die werkzaamheden niet door derden konden of mochten worden verricht, door de inspecteur niet is weersproken. Volgens de A-G moest het Hof daarom van de juistheid van die beschrijving en die stelling uitgaan en kan niet anders worden geconcludeerd dan dat de belanghebbende die werkzaamheden als mede-exploitant van het schip voor dat eigen schip heeft uitgevoerd.
Verdelingsafspraken
Verder is het Hof er van uitgegaan dat de vennoten onderling zijn overeengekomen dat aan de belanghebbende de provisie toekwam voor de voor de verkoop van het schip verrichte werkzaamheden. De A-G meent dat het bestaan van een dergelijke overeenkomst niet toelaat de conclusie van het Hof dat de belanghebbende pro se, dus buiten haar medevennoten in de CV zou hebben opgetreden. Volgens de A-G impliceert juist het feit dat de vennoten onderling die afspraak maakten dat de provisie in beginsel aan de CV toekwam. Vennoten in de CV kunnen immers geen verdelingsafspraken maken over iets waarop de CV geen aanspraak kan maken.
Geef een reactie