Twee aandeelhouders hebben een conflict. Een RA heeft, gelet op het conflict, terecht bedreigingen gezien voor de naleving van de fundamentele beginselen. De maatregelen die hij heeft genomen om de bedreiging weg te nemen, vindt de Accountantskamer echter niet voldoende.
Klager 1 is sinds november 2008 door middel van zijn persoonlijke holding, klaagster (2), 35% aandeelhouder van MB B.V. C is met zijn persoonlijke holding 65% aandeelhouder van MB B.V., welke BV alle aandelen houdt van MMB B.V. Vanaf november 2008 tot november 2013 waren klager 1 en C beiden bestuurders van MB BV. en MMB B.V. Binnen MB B.V. en MMB B.V. was C de technische en commerciële man. Klager 1 was verantwoordelijk voor de financiële en administratieve zaken, en stelde de jaarrekeningen samen. In november 2013 is klager 1 geschorst als bestuurder van MB BV. en ontslagen als bestuurder van MMB BV.
Onderzoek “onregelmatigheden”
De advocaat van C vraagt de registeraccountant in een brief om onderzoek te doen naar “onregelmatigheden” in de jaarrekening van 2012. De Accountantskamer vindt dat de accountant zich, alvorens deze opdracht te aanvaarden, had moeten afvragen wat het precieze doel van die opdracht was en aan de hand van welke maatstaven hij de opgedragen werkzaamheden moest verrichten. De opdracht maakt volgens de Accountantskamer niet duidelijk wat onder het ontdekken van “onregelmatigheden” in de jaarrekening van afgelopen jaar wordt verstaan, evenmin als de te hanteren maatstaven. Tegen die achtergrond, gelet op het onderwerp van het onderzoek, had de accountant contact moeten zoeken met klager 1, aangezien hij de financiële man was, en in die hoedanigheid en als bestuurder van de vennootschappen belanghebbende was bij de uitkomsten van het onderzoek.
De 11 juni opdracht
Op 11 juni 2013 heeft de accountant een mail gekregen met het verzoek om met onmiddellijke ingang de accountantswerkzaamheden voor MMB B.V., MB B.V. en Holding B.V. op te pakken. Bij brief van 27 augustus 2013 aan de directie van MB B.V. die als onderwerp heeft “Voorlopige bevindingen jaarrekeningen en administratie MB B.V. en MMB B.V.”, heeft de accountant volgens de Accountantskamer tenminste twee bevindingen opgenomen die hij niet voldoende met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd en nadien ook niet heeft kunnen onderbouwen. Gezien de vastgestelde tekortkomingen heeft de accountant volgens de Accountantskamer de 11 juni opdracht niet met de vereiste zorgvuldigheid en diepgang uitgevoerd en daarmee gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid zoals bedoeld in artikel A.100. 4 onder c. van de VGC.
Deponeringstermijn en managementfees
De registeraccountant zou zich in de ava’s van MMB B.V. en MB B.V. op een onjuiste wijze en zonder onderbouwing hebben uitgelaten over de deponeringstermijn van de jaarrekening van MMB over 2012 en over de managementfees. De Accountantskamer is van oordeel dat de uitlatingen van de accountant ten aanzien van de deponeringstermijn inhoudelijk onjuist zijn geweest, maar die enkele onjuistheid is in dit geval nog niet tuchtrechtelijk laakbaar. Inzake de managementfees overweegt de Accountantskamer dat klager 1 in reactie op de uitlating van de registeraccountant tijdens de ava van MB B.V., dat de liquiditeitspositie en de continuïteit van de vennootschap in gevaar zou komen, onweersproken gesteld dat MB B.V. meer en andere inkomsten heeft die de managementfees mogelijk maakten en dat de bestuurders de fees altijd (achteraf) aanpasten in het geval de vennootschap de hogere managementfees niet kon dragen. De Accountantskamer oordeelt dat de accountant niet heeft onderzocht, althans de uitkomsten van een eventueel onderzoek niet heeft vastgelegd, of er goede redenen waren om de managementfees te hoog te achten. Derhalve is er geen, althans onvoldoende feitelijke grondslag voor zijn hiervoor bedoelde uitlating tijdens de ava Door zich zo uit te laten heeft de RA gehandeld in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid.
Bedreiging naleving fundamentele beginselen
De Accountantskamer stelt verder vast dat de accountant, gelet op het conflict tussen klager 1 en C, terecht bedreigingen heeft gezien voor de naleving van de fundamentele beginselen en dat hij waarborgen heeft willen treffen die de bedreiging wegnemen of terugbrengen naar een aanvaardbaar niveau. Als waarborg heeft de accountant geregeld dat de werkzaamheden door twee RA’s, waarvan er een medewerker is van zijn kantoor, zullen worden uitgevoerd en dat die “attent zullen zijn op het vasthouden van de objectiviteit”. De Accountantskamer is van oordeel dat de accountant, voor zover hij al de bedreigingen schriftelijk juist heeft vastgelegd, niet die maatregelen heeft genomen die de bedreigingen konden wegnemen of terugbrengen tot een aanvaardbaar niveau. Het laten uitvoeren van de werkzaamheden door een RA die medewerker is, is daartoe onvoldoende. Het “attent zullen zijn op het vasthouden van de objectiviteit” beschouwt de Accountantskamer niet als een (afdoende) maatregel. Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt ook dat deze maatregel niet het beoogde effect heeft gehad. De Accountantskamer tekent daarbij aan dat haar niet is gebleken dat de RA en diens medewerker daadwerkelijk “attent zijn geweest” op het vasthouden van de objectiviteit en elkaar op dit punt scherp hebben gehouden.
Maatregel
De klacht wordt (gedeeltelijk) gegrond verklaard. De Accountantskamer acht in deze klachtzaak de maatregel van berisping passend en geboden. Daarbij heeft de Accountantskamer in aanmerking genomen dat de accountant drie door hem in acht te nemen fundamentele beginselen (en één daarvan zelfs herhaaldelijk) niet heeft nageleefd. Anderzijds is meegewogen dat betrokkene niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en hij ter zitting er blijk van heeft gegeven in te zien dat hij anders had dienen te handelen.
15/2692 Wtra AK van 29 juli 2016
Geef een reactie