Een accountant die penningmeester was van een stichting die een dorpshuis exploiteert moet van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch nog eens ruim 6000 euro terugbetalen aan de stichting, nadat hij eerder al meer dan een ton terug had betaald. De man maakte het geld naar zijn bedrijven over voor werkzaamheden die hij had verricht zonder dat de stichting daarvoor opdracht had gegeven.
Uitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2019:4154
De accountant* was vanaf 1 januari 1995 penningmeester van het bestuur van de stichting. Het accountantsbedrijf waarvan hij bestuurder en enig aandeelhouder is deed sinds zijn aantreden als penningmeester in opdracht van de stichting tegen betaling de loonadministratie, btw-zaken en de jaarrekening. In de periode van 8 januari 2008 tot en met 23 april 2013 verrichtte de penningmeester/accountant betalingen van in totaal € 137.000,00 van de bankrekening van de Stichting Dorphuis naar de bankrekeningen van zijn accountantsbedrijf (€ 117.000,00) en zijn beheer-BV (€ 20.000,00).
Waarschuwing bank
Medio 2013 vernam de Stichting Dorphuis van haar bank dat het saldo op de bankrekening nog slechts € 4.000,00 bedroeg en dat er ongebruikelijke transacties hadden plaatsgevonden. Nadat de accountant met de betalingen was geconfronteerd werd door zijn accountantskantoor een bedrag van in totaal € 108.930,00 terugbetaald aan de Stichting Dorphuis.
Vorderingen
De stichting spande een zaak aan over de kwestie en vorderde betaling van het verschil tussen € 137.000,00 en het al betaalde bedrag: € 28.070,30 Daarnaast werden een rentevergoeding over het al terugbetaalde bedrag en het nog uitstaande bedrag gevorderd, de gedeeltelijke terugbetaling van een aantal in de loop der jaren al betaalde facturen tot een bedrag van € 5.252,23 en een verklaring voor recht dat van de nog openstaande facturen ad € 20.792,41 niet was verschuldigd. Daarnaast vorderde de Stichting Dorphuis de kosten van het inschakelen van een accountant die onderzoek deed en vergoeding van buitengerechtelijke kosten.
Rechtbank: betalingen zonder recht of titel
De rechtbank veroordeelde de accountant en zijn bedrijven en overwoog daarbij dat de betalingen tot een bedrag van € 137.000,00 zonder recht of titel waren gedaan. Een geldlening, zoals door de accountant en zijn bedrijven was gesteld, lag daar niet aan ten grondslag. De rechtbank veroordeelde de accountant en zijn bedrijven in 2016 hoofdelijk tot betaling van € 23.444,01 vermeerderd met wettelijke rente over een bedrag van € 20.000,00, en tot betaling van € 8.780,40 vermeerderd met wettelijke rente, de buitengerechtelijke kosten en de proceskosten. Bij aanvulling op dit vonnis heeft de rechtbank hen hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over het bedrag van € 108.930,00 met dien verstande dat het verrekende bedrag van € 8.070,00 in die renteberekening moet worden verwerkt.
Wel of geen opdracht?
Niet alle vorderingen werden echter toegewezen. Enkele van de facturen waren door de secretaris van het bestuur van de Stichting Dorphuis geparafeerd, de facturen waren steeds zonder protest voldaan, de Stichting Dorphuis wist ook dat er steeds meer administratieve werkzaamheden aan de penningmeester/accountant en zijn bedrijf werden toebedeeld en dat de administratiekosten almaar opliepen, zonder dat er verder door het bestuur van de Stichting Dorphuis is ingegrepen. Op die manier is een situatie ontstaan dat het in het algemeen en al langere tijd gebruik was dat meer dan alleen de loonadministratie, btw-zaken en het opstellen van de jaarrekening tegen betaling door het accountantsbedrijf werden verricht. Tegen deze achtergrond was de rechtbank van oordeel dat de Stichting Dorphuis onvoldoende gemotiveerd had gesteld dat een opdracht tot het verrichten van deze werkzaamheden ontbrak.
Hoger beroep:
De Stichting Dorpshuis liet het daarbij niet zitten en voerde in hoger beroep meer grieven aan en vermeerderde de eis. Met succes, want het Hof gaat daar nu in mee. De accountant en zijn bedrijven kunnen geen aanspraak maken op betaling voor werkzaamheden waarvoor geen opdracht in die zin is gegeven, oordeelt het Hof:
‘[geïntimeerde] was vanaf zijn aantreden in 2005 als penningmeester van [Stichting Dorphuis] als het ware de spin in het web van de financiële administratie van [Stichting Dorphuis] . Die functie was overeenkomstig artikel 5 lid 5 van de statuten van [Stichting Dorphuis] als zodanig onbezoldigd. [geïntimeerde] werd bij zijn aantreden geconfronteerd met de afspraak dat hij (of zijn onderneming [accountancy] Accountancy) als opvolger van de vorige penningmeester [vorige penningmeester] en diens onderneming tegen betaling alleen de loonadministratie, de btw-aangiftes en de jaarrekening zou verzorgen. Voor zover uit de stukken valt af te leiden heeft [geïntimeerde] nimmer aangegeven van deze afspraak te willen afwijken. Het komt er daarom op neer dat [geïntimeerde] de gestelde opdracht om betaald andere werkzaamheden te verrichten (anders dan het verzorgen van de hiervoor bedoeld administratie) aan zichzelf en zijn kantoor gaf, echter zonder de andere bestuursleden daarvan op de hoogte te stellen; dit terwijl het gezien zijn rol en functie binnen dat bestuur veeleer voor de hand had gelegen daarvoor dan ook expliciet toestemming te vragen of dat minst genomen te melden zodat de overige bestuursleden zich daarover konden beraden. De mededeling in de hiervoor reeds genoemde brief van [accountancy] Accountancy van 18 juni 2015 dat ”het geen cultuur binnen het bestuur van [Stichting Dorphuis] (was) om hiervoor afzonderlijke opdrachten te verstrekken” is tegen deze achtergrond ook onvoldoende toegelicht. De stelling van [geïntimeerde] dat toch niet van hem verwacht kon worden dat hij, omdat hij nu eenmaal accountant was, al deze werkzaamheden onbezoldigd zou verrichten, miskent dat juist zijn financiële deskundigheid een meerwaarde kan vormen/vormde in een bestuur van een dorpshuis en dat die omstandigheid veelal een reden is om mensen zoals hem te vragen in een dergelijk bestuur plaats te nemen. Nu het statutaire uitgangspunt is dat deze werkzaamheden onbezoldigd dienen plaats te vinden had het op de weg van [geïntimeerde] gelegen om uitdrukkelijk de instemming te vragen van de overige bestuursleden (het gaat immers om een uitzondering) en door dat niet te doen kan – zeker niet zonder meer – worden aangenomen dat er dan niettemin moet worden uitgegaan van een betaalde opdracht. De andere bestuursleden behoefden daar dan ook niet op bedacht te zijn bij het geven van een opdracht/opdrachten aan [geïntimeerde] in persoon in zijn functie als penningmeester en nadien als (tevens) interim voorzitter. De door [geintimeerden c.s.] gestelde omstandigheden als hierboven genoemd zijn daartoe in ieder geval onvoldoende om niettemin een uitzondering op de statutaire regel aan te nemen, al was het maar omdat daaruit niet valt af te leiden dat de overige bestuursleden door toedoen van [geïntimeerde] daadwerkelijk wetenschap hadden van het feit dat [geintimeerden c.s.] betaling voor die andere werkzaamheden verlangde. Een dergelijke handelwijze – het niet kennen van de andere bestuursleden in zijn handelen – valt verder ook te bespeuren in de gang van zaken rondom het op eigen houtje overhevelen van gelden van [Stichting Dorphuis] naar rekeningen van [accountancy] Accountancy en [beheer] en draagt bij aan het beeld van een geheel op zichzelf opererend bestuurslid. Voor verdere bewijslevering aan de kant van [geintimeerden c.s.] bestaat geen grond, nu het aanbod in algemene termen is gesteld en er geen sprake is van geschilpunten die bewijslevering verlangen.’
Vordering toegewezen
Hieruit volgt dat de vordering van de Stichting Dorphuis gericht op terugbetaling van ten onrechte betaalde (delen van) facturen van het accountantskantoor kan worden toegewezen, spreekt het Hof uit. Ook de grief tegen de afwijzing van een vordering om voor recht te verklaren dat de Stichting Dorpshuis een deel van de facturen niet aan het accountantskantoor verschuldigd is slaagt. De facturen hadden betrekking op werkzaamheden door accountantskantoor waarvan de Stichting Dorphuis gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij daartoe geen opdracht heeft gegeven, althans niet ermee heeft ingestemd c.q. niet de aan haar toe te rekenen schijn heeft gewekt dat deze op haar kosten mochten worden verricht. De Stichting Dorphuis is dus niet gehouden tot betaling van genoemde facturen.
De slotsom is dat de vonnissen van 20 juli 2016 en 7 september 2016 zullen worden vernietigd voor zover daarbij de vordering van gedeeltelijke terugbetaling van reeds aan het accountantskantoor betaalde facturen en de vordering van verklaring voor recht ten aanzien van onbetaalde facturen zijn afgewezen. Het accountantskantoor wordt door het Hof veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.209,09 en de wettelijke rente daarover.
*In het vonnis staat vermeld dat de man accountant was. Uit de uitspraak wordt niet duidelijk of hij de accountantstitel op dit moment nog steeds mag voeren.
Geef een reactie