Een ondernemer die via een BV-structuur samen met twee andere ondernemers een accountants- en belastingadvieskantoor in de vorm van een maatschap drijft hoefde geen gebruiksvergoeding aan het kantoor te rekenen voor het ter beschikking stellen van kunstwerken. Dat heeft de meervoudige belastingkamer van de Rechtbank Gelderland bepaald in een zaak die door de ondernemer was aangespannen tegen de fiscus.
Uitspraak: ECLI:NL:RBGEL:2020:3929
Schilderijen van Hollandse kunstschilders
De ondernemer stelt sinds de jaren negentig kunstwerken ter beschikking aan het accountants- en belastingadvieskantoor (en aan de rechtsvoorgangers van het kantoor). Het gaat daarbij met name om schilderijen van Hollandse kunstschilders uit de periode 1830 tot 1900 (Romantiek, overlopend in de Haagse School). Maar ook om werken uit de kunststromingen die daarop volgden, zoals het impressionisme, expressionisme, realisme en de figuratieve schilderkunst.
Geen gebruiksvergoeding
Voor het ter beschikking stellen van de kunstwerken aan de maatschap rekende de ondernemer jarenlang geen gebruiksvergoeding. De Belastingdienst ging daar altijd mee akkoord, maar bij de aangifte IB/PVV over de jaren 2013 en 2014 ineens niet meer. In de aangifte IB/PVV voor belastingjaar 2013 had de ondernemer een negatief resultaat uit de terbeschikkingstelling aangegeven van € 190.671. Dit bedrag bestaat uit afwaarderingsverliezen van € 177.370, verkoopverliezen van € 20.907, rente van € 16.847, overige kosten van € 1.547 en de terbeschikkingstellingsvrijstelling van 12%. Bij het opleggen van de aanslag rekende de fiscus echter een gebruiksvergoeding van € 141.432 tot het resultaat. Daarnaast corrigeerde de Belastingdienst de afwaarderingen en verkoopverliezen. Het resultaat uit overige werkzaamheden was door deze correcties vastgesteld op € 108.273 positief. In de aangifte IB/PVV voor het jaar 2014 had de ondernemer een negatief resultaat uit de terbeschikkingstelling opgegeven van € 7.713. Dit bedrag bestaat uit rentekosten van € 8.401, kosten derden van € 363 en de terbeschikkingstellingsvrijstelling van 12%. Bij het opleggen van de aanslag rekende de fiscus een gebruiksvergoeding van € 120.172 tot het resultaat. Daarnaast werden de rentekosten gecorrigeerd. Het resultaat uit overige werkzaamheden is door deze correcties vastgesteld op € 105.432 positief. Bij uitspraak op bezwaar over de aangifte 2014 heeft de fiscus de aangegeven rentekosten alsnog in aftrek toegelaten. Daarnaast heeft de Belastingdienst de gebruiksvergoeding voor de helft aan de ondernemer toegerekend, omdat de kunstwerken deel uitmaken van een huwelijksgoederengemeenschap tussen de ondernemer en zijn echtgenote. Het belastbaar inkomen uit werk en woning werd bij uitspraak op bezwaar vastgesteld op € 141.012. Omdat de fiscus verzuimd heeft de helft van de rentekosten (€ 3.856) mee te nemen in de berekening heeft de fiscus bij ambtshalve vermindering van 26 juni 2019 deze rekenfout hersteld. Daardoor is het resultaat uit overige werkzaamheden uiteindelijk vastgesteld op € 45.163 positief en het belastbaar inkomen uit werk en woning op € 137.156.
Ondernemer spant rechtszaak aan
De ondernemer ging daar echter niet mee akkoord en spande een zaak aan over de kwestie. Daarbij stelde hij zich onder anderen met een beroep op het vertrouwensbeginsel op het standpunt dat voor het ter beschikking stellen van de kunstwerken aan de maatschap geen gebruiksvergoeding is verschuldigd. De fiscus was daar immers eerder altijd mee akkoord gegaan en had daarover verschillende keren met hem overleg gevoerd. Sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 waren de kunstwerken tot de terbeschikkingstellingsregeling gerekend. Ook na een boekenonderzoek en verschillende momenten waarop vragen werden gesteld over de terbeschikkingstelling ging de fiscus steeds akkoord.
De Belastingdienst stelde zich op het standpunt dat een gebruiksvergoeding van nihil niet zakelijk is. Onder verwijzing naar vergoedingen voor kunstleen werd aangevoerd dat een percentage van 6% van de balanswaarde van de kunstwerken zakelijk is. Voor afwaarderingverliezen, afschrijven en verkoopverliezen is volgens de fiscus in dit geval geen plaats.
Gebruiksvergoeding: terecht beroep op vertrouwensbeginsel
Over de gebruiksvergoeding wordt de ondernemer in het gelijk gesteld. Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is gelet op een arrest van de Hoge Raad van 13 december 1989 meer vereist dan de enkele omstandigheid dat de fiscus gedurende een aantal jaren bij het regelen van de aanslag op een bepaald punt de aangifte heeft gevolgd. Er zullen bijkomende omstandigheden moeten zijn op grond waarvan bij de belastingplichtige de indruk is gewekt dat het volgen van de aangiften het gevolg is van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur.
Vast staat dat de Belastingdienst de aangiften IB/PVV 2003 tot en met 2012 op het punt van de vergoeding steeds heeft gevolgd. Verder blijkt uit de correspondentie in het dossier dat de Belastingdienst bij de behandeling van de aangifte voor belastingjaar 2008 de vergoeding uitdrukkelijk aan de orde heeft gesteld. De fiscus heeft ook niet betwist dat hij bij de behandeling van de aangiften voor belastingjaren 2010 en 2011 opnieuw vragen heeft gesteld over het aangegeven negatief resultaat.
Dit alles tezamen in ogenschouw nemend is de rechtbank van oordeel dat de ondernemer mocht menen dat de Belastingdienst het standpunt had ingenomen dat een gebruiksvergoeding van nihil in dit geval zakelijk is. Van dat standpunt kan bovendien niet worden gezegd dat het zo duidelijk in strijd is met een juiste wetstoepassing dat de ondernemer in redelijkheid niet op nakoming mocht rekenen. Daarvoor acht de rechtbank van belang dat de ondernemer in zijn beroepschrift met verwijzing naar een artikel in het Weekblad Fiscaal Recht van prof. dr. S.J.C. Hemels en mr. H.K. Nijkamp uitvoerig heeft gemotiveerd dat een gebruiksvergoeding van nihil in dit geval niet onzakelijk is. Kort samengevat komt het betoog van de ondernemer erop neer dat voor het uitlenen van relatief kostbare kunstwerken als de onderhavige “in de markt” geen vergoeding wordt gerekend. Ter onderbouwing verwijst hij naar een schilderij dat hij aan een museum om niet ter beschikking heeft gesteld. Wel neemt in dit soort gevallen de bruikleennemer diverse kosten voor haar rekening, zoals transport en verzekering tegen diefstal, beschadiging en dergelijke. De rechtbank acht aannemelijk dat de door de fiscus bepleite vergoeding van € 140.000 (afgerond) voor de kunstwerken door een zakelijk handelende partij niet zal worden betaald. In ieder geval zullen de twee andere maten in de maatschap niet bereid zijn een dergelijke vergoeding voor de kunstwerken te voldoen.
Telefoongesprek
Ook tijdens een telefoongesprek in 2013 is het gerechtvaardigd vertrouwen niet opgezegd, oordeelt de rechter. Gerechtvaardigd vertrouwen moet worden gehonoreerd tot het tijdstip waarop aan de ondernemer kenbaar is gemaakt dat het standpunt is gewijzigd. De fiscus stelt weliswaar dat het opgewekt vertrouwen in het telefoongesprek in 2013 is opgezegd, maar heeft deze stelling in het licht van de gemotiveerde betwisting door de ondernemer niet onderbouwd. De ondernemer heeft erkend dat de fiscus tijdens een telefoongesprek in 2013 heeft meegedeeld dat vanaf belastingjaar 2012 wordt bezien hoe verder moet worden gegaan met de toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling, maar naar het oordeel van de rechtbank kan op basis van deze mededeling niet worden gezegd dat de inspecteur (expliciet en ondubbelzinnig) kenbaar heeft gemaakt dat hij zijn standpunt heeft gewijzigd. Het vertrouwen is dus niet opgezegd. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt voor belastingjaren 2013 en 2014. De Belastingdienst heeft voor die jaren ten onrechte de gebruiksvergoeding gecorrigeerd.
Geef een reactie