De Belastingdienst heeft bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch opnieuw geen gelijk gekregen over navorderingsaanslagen inkomstenbelasting die waren opgelegd aan een in Portugal gevestigde ondernemer met een BV in Nederland. Volgens de fiscus wordt de werkelijke leiding van het bedrijf door de accountant in Nederland uitgeoefend en zijn de navorderingsaanslagen daarom terecht. Het hof ziet echter nog geen begin van een bewijs voor die stelling.
Uitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2021:1576
De ondernemer heeft de Nederlandse nationaliteit en staat sinds 7 maart 2000 ingeschreven in Portugal. De man is dga van een BV. Tussen de BV en hem bestaan diverse financiële verhoudingen. Zo zijn de ondernemer en de BV in 1998 overeengekomen dat aan hem pensioenrechten worden toegekend. Ook werden geldleningen door de BV aan de dga verstrekt en heeft de BV een vordering in rekening-courant op de man. Van 2011 tot en met 2014 deed de dga als buitenlandse belastingplichtige aangifte IB naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.000. Dit bedrag betreft een door de BV toegekend loon.
Dga geen rente en aflossingen betaald op leningen
In verband met de controle van de aangifte vennootschapsbelasting 2012 van de BV vroeg de fiscus informatie op over de geldleningen. De BV heeft de verschuldigde rente bijgeschreven in de rekening-courantverhouding met de dga. De rente is echter ten laste van het resultaat van de BV gebracht doordat de BV een voorziening heeft gevormd. De Belastingdienst leidde uit de geleverde informatie af dat de dga geen rente en aflossing heeft betaald op de geldleningen en geen rente op de rekening-courantverhouding, hoewel hij zich daartoe had verplicht. De fiscus heeft de vorming van de voorziening door de BV gecorrigeerd. Aan de dga zijn navorderingsaanslagen IB opgelegd over de jaren 2011 tot en met 2014.
Geschil over navorderingsaanslagen
Het geschil over de vraag of de navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd spitste zich vervolgens vooral toe op de vraag of de in Portugal gevestigde ondernemer voor eventuele winstuitdelingen door de BV belastingplichtig is in Nederland. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van de dga ten aanzien van de navorderingsaanslagen IB 2012 tot en met 2014 gegrond vernietigde de navorderingsaanslagen. De Belastingdienst ging echter in hoger beroep tegen die uitspraak.
Geschil in hoger beroep
Bij het Hof draait het om de vraag of de dga als buitenlandse belastingplichtige in de heffing kan worden betrokken, omdat hij inkomen geniet uit Nederland. De fiscus stelt zich op het standpunt dat dit het geval is, omdat de BV in Nederland is gevestigd. De niet gedane aflossingen en niet betaalde rente zijn door de fiscus aangemerkt als een winstuitdeling. De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat deze bedragen het vermogen van de BV definitief hebben verlaten, omdat de dga deze bedragen niet kan of zal terugbetalen. De dga stelt zich op het standpunt dat de BV niet in Nederland is gevestigd en de navorderingsaanslagen daarom ten onrechte zijn opgelegd.
Fiscus: beslissingen worden op kantoor accountant genomen
De Belastingdienst stelt zich bij het Hof op het standpunt dat de vestigingsplaats moet worden beoordeeld aan de hand van de statutaire zetel. Volgens de fiscus vinden er dusdanig weinig activiteiten plaats in de BV dat van een werkelijke leiding geen sprake is. Voor het geval toch zou moeten worden aangesloten bij de werkelijke leiding, stelt de dienst dat de werkelijke leiding wordt uitgeoefend vanuit Nederland. De pensioenverplichting is in 1998 aangegaan in Nederland. Ook de overeenkomst van geldlening uit 2000 is volgens de tekst van die overeenkomst in Nederland gesloten. Wat er in de onderhavige jaren gebeurt in de BV vloeit uit die eerder in Nederland verrichtte handelingen voort. Tot slot maakt de BV gebruik van een accountant en bankrelatie in Nederland. De beslissingen van de BV worden niet genomen op het kantoor van de BV in het woonhuis van de dga, maar op het kantoor van de accountant, stelt de fiscus.
Verklaring accountant
Waar een lichaam is gevestigd, wordt naar de omstandigheden beoordeeld. Uitgangspunt is dat de werkelijke leiding berust bij het bestuur, en dat de vestigingsplaats van een vennootschap overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent. De uitzondering dat de werkelijke leiding wordt uitgeoefend door een ander dan het bestuur doet zich in dit geval echter niet voor, oordeelt het Hof. Daarbij is relevant dat de accountant over de door hem verrichte werkzaamheden heeft verklaard dat hij niets anders doet dan het verwerken van de administratie. Het voeren van de administratie gebeurt onmiskenbaar door de dga in Portugal, verklaarde hij.
Geen (begin van) bewijs
Tegenover de gemotiveerde betwisting door de dga heeft de fiscus geen (begin van) bewijs geleverd dat de werkelijke leiding door de accountant wordt uitgeoefend, spreekt het Hof uit. De verklaring van de accountant wijst er namelijk op dat hij alleen uitvoerende taken vervulde. De fiscus heeft gelet op het voorgaande evenmin aannemelijk gemaakt dat de werkelijke leiding wordt uitgeoefend op een andere plaats dan waar het bestuur kantoor houdt.
Derhalve dient te worden beoordeeld waar de dga, als enig bestuurder van de BV, zijn leidinggevende taak uitoefent. Het is in dit geval aan de fiscus om feiten te stellen en bij gemotiveerde betwisting aannemelijk te maken op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de dga in Nederland zijn leidinggevende taak uitoefent. Dat wat de fiscus daarvoor heeft aangedragen is echter onvoldoende, oordeelt het Hof.
Ook de stelling van de fiscus dat de werkelijke leiding wordt uitgeoefend vanuit Nederland, omdat de pensioenverplichting en de eerste overeenkomst van geldlening hier zijn aangegaan, volgt het hof niet. Die gebeurtenissen hebben in 1998 respectievelijk 2000 plaatsgevonden. De beslissingen die in latere jaren worden genomen omtrent de pensioenverplichting en de overeenkomst van geldlening zijn daarmee niet onverkort toe te schrijven aan handelingen die in Nederland zijn of worden verricht. De fiscus miskent hiermee dat in de onderhavige jaren ook beslissingen zijn genomen over de pensioenverplichting en de overeenkomst van geldlening. De Belastingdienst heeft evenmin (een begin van) bewijs geleverd dat de tweede overeenkomst van geldlening in Nederland is aangegaan.
Dat de BV gebruik maakt van de diensten van een accountant en bankrelatie in Nederland maakt ook niet dat de dga zijn leidinggevende taak in Nederland uitoefent. Daarvoor had de inspecteur meer moeten aandragen. Aangezien hij dat niet heeft gedaan, is hij niet geslaagd in het van hem gevraagde bewijs.
De slotsom is dat het hoger beroep ongegrond is.
Geef een reactie