Met name in de uitzendbranche komt tijdelijke huisvesting van werknemers voor. Daarbij gaat het dan meestal om huisvesting van buitenlandse werknemers, die voor een bepaalde periode in Nederland werkzaam zijn. De werkgever of het uitzendbureau verstrekt de huisvesting aan de werknemer om niet of tegen vergoeding. Aandacht voor een aantal relevante BTW-uitdagingen.
Zonder vergoeding is er geen heffing van BTW. In dat geval resteert alleen nog de vraag of de voorbelasting van die huisvesting verrekenbaar is. Als er wel een (meer dan symbolische) vergoeding is verschuldigd, moet worden beoordeeld of een vrijstelling van toepassing is.
Huisvesting verstrekken zonder vergoeding
Prestaties zonder vergoeding vallen buiten de BTW-sfeer als zogenoemde niet-economische activiteiten, waarvan de voorbelasting niet verrekenbaar is. Bij verband met prestaties in de BTW-sfeer, kan de aftrek worden uitgesloten op grond van artikel 1, lid 1, aanhef en letter c van het BUA (Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting).
Uit de rechtspraak van zowel het HvJ EU (Filibeck; 16 oktober 1997; C-258/95) als de Hoge Raad (13 november 2020; nummer 18/04901) blijkt echter dat er bijzondere omstandigheden kunnen zijn, waardoor het BUA toch niet van toepassing is. De Hoge Raad overwoog bijvoorbeeld:
“Dit een en ander neemt niet weg dat zich gevallen kunnen voordoen waarin een werkgever personeelsleden gebruik doet maken van door hem gehuurde onderkomens omdat het bedrijfsbelang dat vereist. Dat is het geval als het huren van deze onderkomens primair wordt opgeroepen door de bijzondere behoeften van de onderneming en de betrokken personeelsleden de hun aangeboden onderkomens aanvaarden, zonder dat hun daarbij – in juridische of in feitelijke zin – ruimte wordt gelaten voor een eigen keuze voor een bepaald onderkomen of met betrekking tot het medegebruik ervan door een of meer anderen.”
Kortom, in beginsel zal aftrek van voorbelasting in deze situatie struikelen over het BUA. In bepaalde omstandigheden, waarbij het verstrekken van huisvesting door de werkgever zodanig belangrijk is voor de onderneming, zou toch aftrek van voorbelasting mogelijk kunnen zijn.
Algemene beginselen
Wat zijn de algemene beginselen bij het verstrekken van huisvesting tegen vergoeding? Verhuur van onroerende zaken, waaronder woonruimte, is in beginsel vrijgesteld van BTW. Een uitzondering hierop vormt: “de verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen, die daar slechts voor een korte periode verblijf houden” (hierna: short stay).
Uit het beleid daarover (Besluit van 19 september 2013, nr. BLKB2013/1686M, onderdeel 7.4 alsmede het besluit Toelichting Tabel I), blijkt dat het daarbij moet gaan om de contractuele en feitelijke tijdelijke verhuur van gemeubileerde woonruimte voor maximaal 6 maanden, mits de bewoner het middelpunt van zijn maatschappelijk leven niet heeft overgebracht naar de woning. Dergelijke verhuur is dan belast tegen het verlaagde tarief van 9%.
Keuzevrijheid voor belast of vrij?
De belastbaarheid van een prestatie vloeit voort uit de wet en hangt niet af van de wens of keuze van degene die presteert. Kortom, BTW-heffing bij short stay-woonruimte, terwijl voor de overige gevallen een vrijstelling geldt. Feitelijk kent deze materie zowel kansen als risico’s. Bij belaste verhuur is de daaraan toerekenbare voorbelasting aftrekbaar. Bij investeringen in verbouw of nieuwbouw is short stay vaak aantrekkelijk, vanwege het aftrekrecht (voornamelijk 21%).
Daar staat tegenover dat er weliswaar BTW moet worden afgedragen, maar ten eerste gebeurt dit tegen een lager tarief van 9% en ten tweede wordt dit verdeeld over een lange periode. Bij beperkte voorbelasting in relatie tot de afdracht, kan short stay financieel ongunstig uitpakken. Dit zal zich met name voordoen bij short stay met bestaande oudere huisvesting, waarop geen voorbelasting meer drukt vanwege bouw en/of herziening. Als een dergelijke ondernemer zich niet bewust was van short stay en dus geen BTW heeft afgedragen, dan ligt het risico van naheffing op de loer.
Samengevat: wat in de ene situatie een kans is voor optimalisatie met aftrek, betekent voor een andere situatie een nadeel met risico op naheffing. De ervaring leert dat beide aspecten regelmatig onvoldoende worden onderkend. Overigens geldt dat bij bewustwording van de kansen en de risico’s vooraf vaak nog veel sturing mogelijk is. En in het uiterste geval, waarin optimalisatie niet lukt, is er dan in elk geval vooraf bekendheid met de financiële gevolgen.
Long stay versus short stay
De ervaring leert dat de Belastingdienst strikt kijkt naar de termijn van 6 maanden. Een vraag zou kunnen zijn of die 6-maandstermijn inderdaad zo bepalend is. Uit de rechtspraak van het HvJ EU (Blasi; 12 februari 1998; C-346/95) blijkt dat het hof groot belang hecht aan mogelijke concurrentieverstoring en het voorkomen daarvan. Al datgene wat concurreert met ‘het hotelbedrijf of sectoren met een soortgelijke functie’ moet dan ook op dezelfde manier worden behandeld.
Bij tijdelijke werknemers in Nederland gaat het vaak om situaties waarbij zij vooraf nog niet exact weten hoelang hun werkzaamheden in Nederland gaan duren. Om die reden is huur van woonruimte bij een woningbouwvereniging of commerciële huurder meestal niet mogelijk. Die partijen streven naar langduriger en bestendiger verhuur van woonruimte. Dit betekent dat dergelijke tijdelijke werknemers, zonder dat een werkgever of uitzendbureau in die huisvesting zou voorzien, aangewezen zouden zijn op recreatieachtige woonruimte op vakantieparken, campings en dergelijke.
Daarom zou je daaruit kunnen afleiden dat de tijdelijke verhuur van gemeubileerde woonruimte aan werknemers in concurrentie treedt met het ‘hotel, pension- en vakantiebestedingsbedrijf’. Voor de BTW zou dit daarom hetzelfde dienen te worden behandeld. Ongeacht het feit of de duur van het verblijf beperkt blijft tot maximaal 6 maanden. Echter, in de praktijk blijkt dat de Belastingdienst die situaties probeert te bestrijden en slechts zeer zelden instemt met belastbaarheid bij een verhuur langer dan 6 maanden.
Bijzondere aandachtspunten
Bij aansluitende verhuur door de verhuurder aan dezelfde huurder, maar na 6 maanden met een andere woonruimte, zou de gedachte kunnen ontstaan dat er dan wellicht wordt voldaan aan de verhuur van maximaal 6 maanden, belast met BTW. Het is echter maar zeer de vraag of een dergelijke situatie standhoudt bij een procedure. Kortom, iets om zeer voorzichtig mee om te gaan.
En wat te doen met een tussentijdse vakantie en/of afwezigheidsperiode van de werknemer? Loopt de termijn dan gewoon door of wordt deze dan onderbroken? Daarbij lijkt in elk geval relevant of de huisvesting in die periode nog wel ter beschikking staat en of de werknemer wel of niet doorbetaalt voor het gebruik.
Het voormelde Besluit uit 2013 gaat volgens de tekst voor de duur uit van het feitelijke verblijf. In een concrete situatie met tijdelijke werknemers is deze situatie voorgelegd aan de Belastingdienst. In die situatie werden overigens huurovereenkomsten opgemaakt met een looptijd van één jaar. Als een medewerker eerder uit dienst ging, dan eindigde de huur alsnog eerder. Hierbij oordeelde de betreffende inspecteur dat er geen sprake was van short stay. Argument was dat de overeenkomsten waren aangegaan voor een periode langer dan 6 maanden. En uit zijn onderzoek in de ‘Basisregistratie persoonsgegevens’ bleek ook dat werknemers voor langere tijd waren ingeschreven.
Nog complexer: verhuur over meerdere schakels
De genoemde aspecten zijn onverkort van toepassing als de verhuur over meerdere schakels loopt. De verhuurder is dan dus niet de eigenaar, maar huurt zelf ook het vastgoed in. Sterker nog, de zaak wordt dan alleen maar complexer. Er kan in de eerste schakel namelijk alleen BTW-belaste verhuur plaatsvinden als de uiteindelijke verhuur aan de werknemer (in de laatste schakel) ook BTW-belast is. Kortom, deze situaties verdienen – nog meer dan in recht-toe-recht-aan-situaties – uitdrukkelijk aandacht.
De praktische kant!
Als een werknemer het contract voor maximaal 6 maanden aangaat, maar het uiteindelijk toch langer gaat duren, wat is dan de systematiek voor de BTW? Hetzelfde geldt voor het spiegelbeeld, waarbij een lange overeengekomen gebruiksduur feitelijk uiteindelijk toch maximaal 6 maanden wordt. Feitelijk zal de ondernemer de afdracht van BTW alsmede de aftrek van voorbelasting dan aan de hand van die nieuwe gegevens moeten herrekenen. In het algemeen geldt daarbij nog dat veel ondernemers er administratief totaal geen behoefte aan hebben dat een deel van de huur in de BTW en een deel buiten de BTW blijft. Uiteindelijk moet de ondernemer een afweging maken hoe met het voorgaande om te gaan. En of er (enige mate van) sturing mogelijk is in de gewenste richting.
Conclusie
De behandelde uitdagingen bevinden zich voor de BTW in dezelfde sfeer als een overnachting bij een hotel of een vakantiepark. De complexiteit bij huisvesting van werknemers is echter veel groter. Een hotel of een vakantiepark heeft beperkt te maken met huisvesting om niet. Bij betaalde huisvesting is deze in beginsel belast. De belangen zijn vaak substantieel. Inzicht vooraf ten aanzien van de mogelijke aftrek voorbelasting en de BTW-heffing over de vergoeding is dus van groot belang. Naast inzicht kan vooraf vaak nog een bepaalde sturing worden gegeven. Achteraf wordt dat een stuk lastiger. Bepaal dus tijdig de juiste koers!
Mr. H.J. Steller RB is BTW-adviseur bij Fiscount en adviseert en begeleidt regelmatig bij vraagstukken over huisvesting.
Wil je helemaal op de hoogte zijn van de aandachtspunten en praktische tips bij het invullen van de btw-aangifte, de Opgaaf ICP, de suppletieaangifte en de btw-aangifte via het éénloketsysteem? Volg dan de webinar: Aandachtspunten en praktische tips BTW-aangiftecursus.
Geef een reactie