Een Overijsselse ondernemer en diens neef, die maat is bij een accountantskantoor, liggen flink in de clinch met elkaar en voerden over en weer al verschillende procedures. Bij de laatste rechtszaak vorderde het accountantskantoor van de neef betaling van twee declaraties die nog op zouden staan en andersom vorderde de ontevreden klant een onverschuldigde betaling terug en een schadevergoeding in verband met de kosten voor het inschakelen van een andere accountant. De rechtbank wijst echter alle vorderingen af.
Vaste prijsafspraak
Het accountantskantoor was de boekhouder van TCS entertainment BV uit Tuk. De ondernemer die TCS drijft heeft meerdere ondernemingen. Zijn neef is werkzaam bij het accountantskantoor en heeft als zodanig een tijd lang de boekhouding voor de ondernemer gedaan. Voor die werkzaamheden gold een vaste prijsafspraak ter hoogte van € 9.000,00 per jaar. Een deel daarvan, volgens TCS is dat 1/9, zag op werkzaamheden ten behoeve van TCS. Vanaf 1 maart 2017 is deze vergoeding door TCS niet meer voldaan. Daarnaast heeft het accountantskantoor op 30 november 2019 een declaratie gezonden aan TCS ter hoogte van € 1.391,50 met betrekking tot ‘extra werkzaamheden kalenderjaar 2013 t/m 2017’. Ook die declaratie is niet door TCS voldaan.
Familieruzie
De ondernemer en zijn neef hebben eerder gerechtelijke procedures gevoerd bij de rechtbank Midden-Nederland. Bij kort geding vonnis van 28 februari 2018 is de neef door de voorzieningenrechter onder meer veroordeeld om, op straffe van betaling van een dwangsom, werkzaamheden te verrichten voor de vennootschappen van de ondernemer. Bij vonnis van 3 juni 2020 heeft de kantonrechter zich in conventie uitgelaten over de vordering van de ondernemer tot terugbetaling van een lening door zijn neef. Daarnaast is er in reconventie beslist op de vordering van de neef tot betaling van extra werkzaamheden voor de eenmanszaak van de ondernemer in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016.
Nieuwe rechtszaak: niet-betaalde declaraties
Bij de rechtbank Overijssel vorderde het accountantskantoor € 3.857,88 van TCS in verband met twee niet-betaalde declaraties. Een daarvan heeft betrekking op extra werkzaamheden in 2016. De kantonrechter stelt vast dat de ondernemer en zijn neef eerder gerechtelijke procedures hebben gevoerd. In het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 3 juni 2020 heeft de kantonrechter zich onder meer uitgelaten over de vraag of de neef aanspraak kan maken op betaling van extra werkzaamheden voor de eenmanszaak van de ondernemer (niet zijnde TCS) in de periode van 1 januari 2015 tot en met 31 januari 2016. De kantonrechter heeft overwogen dat de neef voor de reguliere boekhoudkundige- en accountantswerkzaamheden voor zowel de vennootschappen van de ondernemer als de ondernemer in privé volgens prijsafspraak jaarlijks een vast bedrag ontving van € 9.000,00. Tussen partijen is afgesproken dat eventueel meerwerk vooraf zou worden besproken en pas na akkoord van de ondernemer zou plaatsvinden. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling voor de extra werkzaamheden, gelet op de gemotiveerde betwisting van de ondernemer dat zijn neef de in de factuur vermelde werkzaamheden heeft verricht, als onvoldoende onderbouwd afgewezen.
Kantonrechter gebonden aan eerdere uitspraak
TCS heeft gesteld dat partijen geen hoger beroep hebben ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter. Het accountantskantoor heeft die stelling niet weersproken. Daardoor staat het vast dat eerdergenoemd vonnis in kracht van gewijsde is gegaan. In artikel 236, eerste lid, Rv is bepaald dat beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil betreffen en zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis, in een ander geding tussen dezelfde partijen bindende kracht hebben. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit artikel van toepassing. Hoewel in deze procedure de vennootschappen van de betrokken personen partij zijn, te weten het accountantskantoor, waarbij de neef maat is, en TCS, waarvan de ondernemer directeur en eigenaar is, gaat het vonnis van 3 juni 2020 over dezelfde rechtsfeiten en elementen. Het betreft immers dezelfde afspraak tot het verrichten van werkzaamheden voor een vaste prijsafspraak en dezelfde vraag of naast die afspraak ‘meerwerk’ in rekening kon worden gebracht. De kantonrechter acht zich daardoor gebonden aan die eerdere uitspraak. Daarnaast heeft te gelden dat het accountantskantoor geen stellingen heeft ingenomen op grond waarvan in de huidige procedure tot een andere uitkomst zou moeten worden gekomen dan de rechtbank Midden-Nederland heeft beslist. De vordering tot betaling van de extra werkzaamheden in 2016 zal daarom worden afgewezen.
Ook de tweede vordering wordt afgewezen, aangezien die op reguliere werkzaamheden betrekking had die onder de vaste prijsafspraak vallen.
Reguliere werkzaamheden
TCS stelde op haar beurt dat er een bedrag van € 1.000,00 onverschuldigd was betaald aan het accountantskantoor. Voor zover TCS heeft bedoeld dat zij recht heeft op schadevergoeding omdat sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis door het accountantskantoor, overweegt de kantonrechter dat ook dat standpunt niet wordt gevolgd. Voor een geslaagd beroep daarop is namelijk nodig dat de schuldenaar in verzuim is. Tijdens de mondelinge behandeling heeft TCS verklaard dat zij het accountantskantoor geen ingebrekestelling heeft verzonden. Hoewel uit het kort geding vonnis wel volgt dat het accountantskantoor de overeengekomen werkzaamheden over 2017 (destijds) niet (volledig) had uitgevoerd, volgt daaruit niet dat het accountantskantoor in verzuim was. Daartoe is immers een ingebrekestelling, fatale termijn of andere oorzaak vereist (artikel 6:82 en 6:83 BW). Het accountantskantoor heeft in reconventie aangevoerd dat zij de overeengekomen werkzaamheden na het kort geding vonnis alsnog heeft uitgevoerd. TCS heeft dit onvoldoende onderbouwd weersproken. Zij kon ter zitting bijvoorbeeld niet toelichten welke werkzaamheden (nog steeds) niet verricht zouden zijn door het accountantskantoor. De vordering zal dus worden afgewezen.
Schadevergoeding
TCS vorderde verder nog dat het accountantskantoor haar een schadevergoeding moet betalen. Door TCS is in dit verband aangevoerd dat zij kosten voor een vervangende accountant heeft gemaakt ter hoogte van € 250,00. Daargelaten dat ook ten aanzien van deze vordering van belang is dat niet gebleken is dat het accountantskantoor in verzuim is of dat het accountantskantoor ook na het kort geding vonnis de overeengekomen werkzaamheden niet heeft verricht, is de kantonrechter van oordeel dat TCS haar schade onvoldoende heeft onderbouwd. TCS heeft onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat zij als gevolg van een tekortkoming van het accountantskantoor schade ter hoogte van dit specifieke bedrag heeft geleden. De kantonrechter weegt daarbij mee dat de voorzieningenrechter aan het accountantskantoor een dwangsom van € 500,00 per dag heeft opgelegd, met als maximum € 7.500,00, voor het geval zij haar verplichtingen niet zou nakomen. De vordering zal daarom worden afgewezen.
Geef een reactie