Een mede-eigenaar van een administratiekantoor is door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden veroordeeld voor het onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. De man waardeerde onder meer de waarde van een stal af tot nihil, terwijl de stal datzelfde jaar was verkocht voor ruim tweeëneenhalf ton. Zijn verdediging stelde tevergeefs dat er sprake was van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de afwaardering en de fiscale verwerking van (deels daarmee samenhangende) afgeloste leningen. Het hof legt hem een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke celstraf van een half jaar op.
Melkveehouderij in Duitsland
De mede-eigenaar van een administratiekantoor was als adviseur van een agrariër betrokken geraakt bij de aankoop van een melkveehouderij in Duitsland. Hij verklaarde dat hij samen met de agrariër verschillende boerderijen in Duitsland had bekeken en uiteindelijk besloot om deel te nemen in de aankoop en exploitatie van een boerderij. Volgens de door de verdediging overgelegde aankoopovereenkomst van 24 februari 2004 kopen de agrariër en zijn echtgenote, die samen een maatschap vormen, de boerderij voor € 600.000,- , met inbegrip van de landbouwgronden, melkquota, woonhuizen, voervoorraden en bedrijfsgebouwen. Met ingang van 15 maart 2004 wordt de boerderij geëxploiteerd door een andere maatschap, waarin de maatschap van de agrariër en diens echtgenote en de verdachte participeren.
Bouw ligboxenstal
Uit deze maatschapsovereenkomst blijkt dat de maatschap van de agrariër en zijn echtgenote onder meer de boerderij en een geldbedrag inbrengt. Verdachte brengt onder meer een verplichting in om voor zijn rekening een ligboxenstal te bouwen. Verder werd afgesproken dat gemaakte winsten of verliezen in de maatschap op fifty-fifty basis worden verdeeld. Op 4 augustus 2004 sluiten de maatschap van de agrariër en zijn echtgenote enerzijds en de verdachte anderzijds een “Überlassungsvertrag”. Deze overeenkomst geeft verdachte het recht om op het terrein van de boerderij voor zijn rekening en risico een ligboxenstal te bouwen waarbij de stal in economische eigendom blijft van verdachte. Verder is overeengekomen dat bij beëindiging van het recht de maatschap van de agrariër en zijn echtgenote de verkeerswaarde van de stal aan verdachte zal vergoeden. De akte is niet notarieel verleden, de onderhandse overeenkomst is evenmin geregistreerd.
Verdachte sluit op 19 april 2005 bij de Oldenburgische Landesbank AG een lening af van € 250.000,- ten behoeve van de bouw van een ligboxenstal. Op 28 oktober 2005 sluit hij een aanvullende lening van € 100.000,- af bij dezelfde bank voor de bouw van de ligboxenstal en aankoop van een mestopslag en op 19 mei 2006 nog een lening ter hoogte van € 190.000,- .
Verkoop
Bij overeenkomst van 25 oktober 2012 verkoopt de maatschap van de agrariër en zijn echtgenote de boerderij, inclusief de door natrekking in zijn eigendom gekomen ligboxenstal, voor een totale koopsom van € 606.000,-. In de overeenkomst zijn de verschillende onderdelen van het gekochte gesplitst en gewaardeerd. De bedrijfsgebouwen vertegenwoordigen volgens die overeenkomst een waarde in het geheel van € 251.000,-. De inventaris, inclusief de machines en inrichting van de ligboxenstal, wordt bij overeenkomst van 25 oktober 2012 door de gezamenlijk maatschap verkocht voor € 149.000,-.
In een brief van de verdachte van 12 maart 2016, gericht aan de Belastingdienst, stelt verdachte dat de leningen zijn afgelost uit “kapitaalopnamen van de gezamenlijke maatschap in verband met de verkoop van gebouwen en inventaris”. De aflossingen (en boeterente) bedragen in totaal € 341.876,-. De kosten van de bouw van de ligboxenstal zijn verantwoord in de naar Duits recht opgerichte eenmanszaak van verdachte. De stal met toebehoren staat op 30 april 2011 op de balans voor een bedrag van € 592.780,-. In zijn aangifte Inkomstenbelasting 2012 geeft verdachte een verlies aan van € 523.451,–, dat grotendeels veroorzaakt wordt door de afwaardering van de ligboxenstal tot nihil. In de aangifte Inkomstenbelasting 2013 is met betrekking tot zijn Duitse eenmanszaak een bedrag van € 93.252,– opgenomen onder ‘overige opbrengsten’.
Standpunt openbaar ministerie
Volgens het openbaar ministerie blijkt uit de verkoopovereenkomsten dat de ligboxenstal in 2012 voor € 251.000,- is verkocht en de inventaris voor (een gedeelte van) € 149.000,- terwijl de waarde in datzelfde jaar is afgewaardeerd tot nihil. De opbrengst wordt noch in de aangifte Inkomstenbelasting 2012 noch in de aangifte 2013 verantwoord. De aangiften zijn ingediend in 2014 dus geruime tijd nadat verdachte wist dat de stal wel degelijk een aanzienlijke waarde vertegenwoordigde. De aangifte over 2012 is dus onjuist, omdat daarin is aangegeven dat de ligboxenstal niets meer waard zou zijn en aldus ten onrechte een fiscaal verlies van € 523.451 werd aangegeven. De aangifte 2013 is eveneens onjuist, omdat de opbrengst niet als bijzondere bate is aangegeven.
Oordeel hof: afwaardering ligboxenstal
De met de koper overeengekomen koopsom omvat mede de waarde van de ligboxenstal. Het hof heeft geen aanleiding te veronderstellen dat de waarde van de ligboxenstal tijdens de verkoop nihil was. Verdachte heeft zelf geschat dat er ongeveer € 500.000,- tot € 600.000,- is geïnvesteerd in de ligboxenstal met inrichting en machines. Dit wordt ondersteund door de hoogte van de voor de bouw afgesloten leningen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat het verkochte slechts ‘beton’ betreft en een uitbouwtje aan de zij- en achterkant van de oude bestaande ligboxenstal. Dat neemt niet weg dat het om een forse uitbouw gaat (van minimaal 200 ligboxen) en dat uit het dossier blijkt dat het hele gebouw is voorzien van een nieuw dak en vrijwel zeker een nieuwe vloer. De koper is als getuige gehoord en hij gaf aan dat hij de economische waarde van de ligboxenstal bij aankoop op ongeveer € 300.000,- tot € 350.000,- schat. In ieder geval benoemt hij de andere bedrijfsgebouwen als een oude stal voor ongeveer 40 kalveren en een garage/machinehal. Weliswaar gaat het hof er vanuit dat het in de koopakte genoemde bedrag van € 251.000,- alle bedrijfsgebouwen betrof (exclusief de inventaris, waarvoor apart een prijs werd overeengekomen), maar gelet op de verklaring van de koper, die het bedrijf als melkveehouderij zou exploiteren en in zijn verklaring ook met name de ligboxstal noemt, is niet voorstelbaar dat aan het grootste en nieuwste gedeelte van de ligboxenstal geen waarde diende te worden toegekend. Het standpunt dat bij de totstandkoming van de verkoopprijs aan de uitbouw van de ligboxenstal (zonder de apart verkochte inventaris) geen of nagenoeg geen waarde is toegekend, is niet verdedigbaar.
Verder is de waarde door verdachte op de balans van april 2011 opgevoerd voor een bedrag van € 592.780,- en is de waarde van alle gebouwen samen op 6 december 2010 nog getaxeerd op € 1.250.000,-. Het feit dat de stal overcapaciteit heeft (gelet op het in eigendom zijnde areaal) betekent nog niet dat de stal met toebehoren daarmee niets meer waard zou zijn binnen het bedrijf (de zogenaamde indirecte opbrengstwaarde) en al zeker niet gelet op de feitelijk gerealiseerde opbrengst bij de verkoop (de zogenaamde directe opbrengstwaarde). De bedrijfswaarde van een bedrijfsmiddel is immers de hoogste van beide waarden. De stelling dat de stal per saldo niets heeft opgeleverd acht het hof feitelijk onjuist. Verdachte kende zijn aandeel in de opbrengst bij verkoop en heeft derhalve bewust onjuist dan wel onvolledig aangifte Inkomstenbelasting gedaan over het jaar 2012. Het hof verwerpt het verweer.
Aflossing van de leningen
Het restant van de leningen (€ 392.753,-) die verdachte ten behoeve van de bouw van de stal had afgesloten, is namens verdachte door de gezamenlijke maatschap afgelost. Zoals verdachte heeft verklaard, waren die middelen beschikbaar uit de verkoop van de gebouwen (inclusief de ligboxenstal) en inventaris en de met de agrariër overeengekomen verdeling van de verkoopsom(men). Verdachte heeft aldus een voordeel genoten dat als winst uit onderneming dient te worden gekwalificeerd en aldus in zijn aangifte dient te worden verantwoord. Verdachte heeft nagelaten deze winst op te voeren in zijn aangifte Inkomstenbelasting 2013 en daarmee is ook de aangifte 2013 onjuist of onvolledig gedaan.
Opzet (pleitbaar standpunt)
Volgens vaste jurisprudentie is van een pleitbaar standpunt (een pleitbare uitleg van het belastingrecht) sprake indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van de aangifte naar objectieve maatstaven redelijkerwijs kon en mocht menen dat zijn uitleg van het belastingrecht juist was. Deze beoordeling naar objectieve maatstaven brengt mee dat degene die zich op een pleitbaar standpunt beroept, daarvoor een beroep kan doen op bronnen of opinies waarmee hij ten tijde van de aangifte niet bekend was. Indien kan worden vastgesteld dat de belastingplichtige van zo’n pleitbaar standpunt is uitgegaan, staat dit aan het (voorwaardelijk) opzet in de weg.
De raadsman heeft aangevoerd dat er sprake is van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de afwaardering van de waarde van de ligboxenstal. Het hof is van oordeel dat de opinie van Meussen waar de raadsman naar verwijst, niet kan leiden tot de conclusie dat de bedrijfswaarde van de ligboxenstal op nihil mocht worden gewaardeerd. Bij afwaardering van de bedrijfswaarde zijn immers de directe (de verkoopwaarde) en de indirecte bedrijfswaarde (de waarde die wordt afgeleid uit de opbrengst van de productie van de onderneming) aan de orde. Afwaardering mag plaatsvinden tot de hoogste van de twee waarden. Gelet op de opbrengst van de inventaris en de overeengekomen verdeling van de opbrengst van de gebouwen – bekend ten tijde van het indienen van de aangifte – kan een afwaardering tot nihil niet aan de orde zijn.
Ook is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een pleitbaar standpunt ten aanzien van de aflossingen van de leningen. Er is geen enkele onderbouwing voor de stelling dat die aflossingen aangemerkt kunnen worden als ‘betalingen buiten de boeken’. Ter zitting heeft de raadsman evenmin aan kunnen geven waarop dit standpunt is gebaseerd anders dan dat hij het pleitbaar acht.
Verder is nog aangevoerd dat verdachte heeft gedwaald en dat er geen sprake is van voorwaardelijk opzet op het onjuist of onvolledig doen van de aangiften. Verdachte zou voldoende moeite hebben gedaan om zich over zijn positie te informeren en daarbij makelaars en Steuerberaters hebben geconsulteerd.
Het hof acht het niet aannemelijk dat verdachte heeft gedwaald ten aanzien van de fiscale aspecten van zijn rechtspositie. Verdachte dient in Nederland aangifte te doen van zijn wereldinkomen waarop het Nederlandse belastingrecht van toepassing is. Hij heeft die aangiften zelf gedaan en mag in zijn capaciteit van boekhouder/administrateur verondersteld worden daarvoor voldoende kennis in huis te hebben. Voorts ziet het hof niet in waarom verdachte bij het doen van aangifte in Nederland zou mogen vertrouwen op het advies van buitenlandse deskundigen (Steuerberater), waarvan niet gebleken is dat die deskundig zijn op het gebied van het Nederlandse belastingrecht. Het hof begrijpt uit het dossier dat verdachte informatie bij Duitse deskundigen zou hebben ingewonnen over zijn Duitse civielrechtelijke positie ten aanzien van het eigendom van de stal. Dat die adviezen onjuist zouden zijn, is niet direct relevant voor de Nederlandse fiscale aspecten van de zaak. Ten aanzien van de aangiften inkomstenbelasting in Nederland ziet het hof geen aanwijzingen dat verdachte zou hebben gedwaald.
Het hof verwerpt de verweren dat verdachte niet opzettelijk onjuiste of onvolledige aangiften heeft gedaan.
Straf
Verdachte heeft opzettelijk onjuiste aangiften inkomstenbelasting gedaan, overweegt het hof onder meer bij het bepalen van de strafmaat. Net als de rechtbank kan het hof niet exact vaststellen voor welk bedrag de Belastingdienst is benadeeld. Wel is duidelijk dat het om een aanzienlijk bedrag gaat. Immers in 2013 is al sprake van een niet opgevoerde vermogenstoename van een kleine vier ton. Dat het benadelingsbedrag tussen de € 70.000,- en € 125.000,- lig, acht het hof dan ook zeer aannemelijk. Het hof heeft verder rekening gehouden met het feit dat verdachte niet eerder voor soortgelijke delicten is veroordeeld en met zijn ter zitting aangevoerde persoonlijke omstandigheden.
Voor een belastingfraude van deze omvang is het gebruikelijk een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, overweegt het hof. Gelet op de ouderdom van de feiten, wordt in plaats daarvan echter een taakstraf opgelegd van 240 uur. Om de ernst van de bewezenverklaarde feiten tot uitdrukking te brengen en om te voorkomen dat de verdachte opnieuw onjuiste aangifte zal doen, acht het hof het daarnaast geboden om een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden op te leggen met een proeftijd van twee jaar.
Geef een reactie