
Een tuchtklacht over een rapport dat een voormalige RA opstelde in het kader van een civielrechtelijk geschil, is ongegrond verklaard. De Accountantskamer oordeelt dat de accountant ‘zich gelet op het puur cijfermatige karakter van de uit te voeren analyse en omdat zij in haar rapport geen conclusies trok, op het standpunt mogen stellen dat hoor en wederhoor in dit geval niet noodzakelijk was ter verkrijging van een deugdelijke grondslag voor haar rapport’.
De uitgeschreven RA was en is werkzaam bij een adviesbureau dat gespecialiseerd is in financiële (forensische) expertise ter ondersteuning bij geschillen.
Twee BV’s vochten een civielrechtelijk geschil uit bij de rechtbank en later het hof in Amsterdam. Een van de twee partijen kreeg in een tussenarrest een bewijsopdracht en schakelde daarbij het adviesbureau in ter ondersteuning. De RA stelde een rapport op waarin een financiële analyse werd gemaakt. Het hof kwam uiteindelijk op 7 december 2021 tot een einduitspraak (ECLI:NL:GHAMS:2021:3858).
De andere partij in de procedure meende daarna dat de voormalige RA zich in het door haar opgestelde rapport van 5 juni 2020 ten onrechte heeft gericht naar de wensen van haar opdrachtgever. Er volgde een tuchtklacht over het rapport en de werkwijze van de accountant.
Oordeel Accountantskamer
De Accountantskamer verklaart de klachten echter ongegrond:
‘Betrokkene heeft aangevoerd dat zij haar rapport heeft opgesteld naar aanleiding van de bewijsopdracht die het Hof in zijn tussenarrest van 28 januari 2020 aan mr. [B] c.s. had gegeven. Betrokkene is bij het verrichten van haar werkzaamheden uitgegaan van de in het tussenarrest door het Hof gegeven uitleg van de winstrechtenovereenkomst, ook voor wat betreft het kostenniveau. Betrokkene heeft uitgaande van deze uitleg op basis van het beschikbare cijfermateriaal een cijfermatige analyse gemaakt.
[…] De Accountantskamer stelt voorop dat op de werkzaamheden die betrokkene in het kader van de opdracht tot het maken van dit rapport heeft verricht geen specifieke Standaard van toepassing is. Op een dergelijke overige opdracht zijn de NBA-handreikingen 1111 (overige opdrachten) en 1127 (opdrachten uitgevoerd ter onder ondersteuning bij [potentiële] geschillen) van toepassing. De NBA-handreikingen zijn, anders dan de Standaarden van de NV COS, geen wettelijke voorschriften. Het niet of niet correct toepassen van een bepaling uit een NBA-handreiking kan slechts een tuchtrechtelijk verwijt opleveren indien en voor zover daarmee schending van het bij of krachtens de Wet op het accountantsberoep bepaalde aan de orde is, waarbij in het bijzonder het bepaalde in de VGBA van belang is.
[…] De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zich, gegeven de context waarbinnen de opdracht om een rapport op te stellen aan haar is verleend, terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij zich bij de door haar te verrichten werkzaamheden diende te richten naar de door het Hof in haar tussenarrest gegeven uitleg van de winstrechtenovereenkomst. Als zij dit niet had gedaan, zou haar rapport immers niet bruikbaar zijn geweest. Betrokkene heeft dit uitgangspunt en het gegeven dat zij zich heeft beperkt tot een cijfermatige analyse op basis van het beschikbare cijfermateriaal voldoende toegelicht in haar rapport.
[…] Voor wat betreft de stelling van klaagster dat betrokkene ten onrechte geen rekening heeft gehouden met het standpunt van [X], overweegt de Accountantskamer dat paragraaf 4.9 van NBA[1]handreiking 1127 als volgt luidt:
“Geeft de rapportage voldoende inzicht in het al dan niet toepassen van hoor- en wederhoor door de accountant alsmede de overwegingen daarbij en de mogelijke consequenties van het niet toepassen van hoor- en wederhoor? Hoor en wederhoor is veelal verplicht, tenzij dit absoluut niet noodzakelijk is om een deugdelijke grondslag te verkrijgen.”
De Accountantskamer stelt vast dat betrokkene in haar rapportage inzicht heeft gegeven in de bronnen van het gebruikte cijfermateriaal en tevens de beperkingen en onzekerheden heeft aangegeven die voor de interpretatie van de in haar rapportage opgenomen berekeningen van belang zijn. Bovendien was sprake van een analyse met een puur cijfermatig karakter. De Accountantskamer is van oordeel dat betrokkene zich, gelet op wat betrokkene in haar rapportage heeft toegelicht, het cijfermatige karakter van de uitgevoerde analyse en vanwege het feit dat zij in haar rapport geen conclusies heeft getrokken, op het standpunt heeft mogen stellen dat hoor en wederhoor in dit geval niet noodzakelijk waren ter verkrijging van een deugdelijke grondslag voor haar rapport. Klaagster heeft niet aangegeven welke voor de door betrokkene te maken analyse relevante informatie of omstandigheden betrokkene niet heeft meegenomen in haar rapportage.
Voor zover klaagster wijst op het eerder opgestelde rapport van [F] RA FM (hierna: [F]), van 2 november 2014, blijkt uit randnummer 11 van het door betrokkene opgestelde rapport dat zij wel degelijk kennis heeft genomen van dat rapport. Omdat het rapport van [F] gebaseerd was op andere uitgangspunten dan de uitgangspunten in het tussenarrest van 28 januari 2020 was dit rapport inhoudelijk niet relevant voor de door betrokkene uit te voeren analyse en is zij daaraan terecht voorbij gegaan.
Voor zover klaagster zich op het standpunt stelt dat betrokkene ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de daadwerkelijke kosten post-overname, waaronder de in het eindarrest van het Hof besproken [bedrijfsnaam1]-post, geldt dat zij deze kosten niet tot voorwerp van haar onderzoek hoefde te maken. Daartoe heeft de Accountantskamer het volgende overwogen. In haar rapport heeft betrokkene duidelijk aangegeven dat haar berekeningen en analyse zich beperkten tot het toepassen van het kostenniveau in procenten van de omzet voor overname (2005) op de omzet na overname (2006). Dit sluit aan bij de uitleg van de winstrechtenovereenkomst in het tussenarrest van het Hof. De Accountantskamer volgt betrokkene in haar opvatting dat zij daarom geen onderzoek hoefde te doen naar de werkelijke kosten na overname omdat die voor haar berekening niet relevant waren. Zij heeft de kostprijs van de omzet na overname immers berekend aan de hand van de verhouding tussen de kosten en de omzet voor overname. Dit wordt niet anders nu het Hof in haar einduitspraak alsnog rekening heeft gehouden met de [bedrijfsnaam1]-kosten die onderdeel uitmaken van de werkelijke kostprijs van de omzet in 2006.’
Uitspraak: 22-1028 VH RA
Geef een reactie