Onlangs zette de rechter een streep door een constructie die PwC aan klanten had aangeraden om belasting te ontwijken. Op een bericht hierover in het Financieele Dagblad volgden Kamervragen van D66.
PwC raadde klanten in 2018 een constructie aan om een fiscaal voordeel te behouden. Het Amerikaanse Innophos kreeg het advies om twee Nederlandse dochterbedrijven met terugwerkende kracht per 1 januari te laten fuseren. Daarmee zou het bedrijf een beperking van de renteaftrek, die het kabinet in dat jaar invoerde omzeilen, en toch geen hogere belasting hoeven te betalen. Begin dit jaar zette de rechter een streep door deze constructie. Aan de basis van de fusie lag namelijk een ‘besmette handeling’. Eigen vermogen was van de ene bv naar de andere bv verschoven, om vervolgens intern te worden uitgeleend zodat de renteaftrek ontstond. Dat is niet toegestaan.
Een bericht hierover in het FD deed D66-Kamerlid Sneller vragen stellen aan staatssecretaris Van Rij. Sneller wilde onder meer weten welke mogelijkheden Van Rij ziet om bedrijven te stimuleren hun maatschappelijke verantwoordelijkheid te nemen bij het tegengaan van dergelijke praktijken. In zijn antwoord wijst Van Rij naar de Tax Governance Code (TGC) van VNO-NCW. Met de TGC liet een grote groep beursgenoteerde bedrijven zien dat zij de stap durfden te maken naar een meer transparante belastingpraktijk. De TGC heeft tot doel meer inzicht te bieden in de belastingstrategie van grote ondernemingen en wat zij betalen in de landen waar ze actief zijn. Deelnemers houden zich niet alleen aan de letter, maar ook aan de geest van de wet en zien het betalen van belastingen niet alleen als kostenpost, maar ook als een middel voor sociaaleconomische cohesie, duurzame groei en welvaart op de lange termijn. De TGC is een instrument van het bedrijfsleven zelf. Wel is het ministerie van Financiën nauw betrokken, en wordt regelmatig samen met een breed scala aan partijen over de code gesproken (ook van buiten het bedrijfsleven), waaronder ook over de naleving van de code.
Daarnaast zegt Van Rij dat hij sinds zijn aantreden zich heeft ingezet om de dialoog en acties op het gebied van ethisch handelen en maatschappelijke verantwoordelijkheid van belastingadviseurs en bedrijven verder te brengen in gesprekken met bedrijven en organisaties, tijdens optredens en in colleges aan studenten fiscaal recht.
Van Rij: ‘Het is goed om te zien dat de beroepsgroep van belastingadviseurs stappen heeft gezet op dit gebied. Hierbij denk ik bijvoorbeeld aan de Tax Principles die de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (NOB) in 2022 heeft aangenomen en hanteert voor haar leden en het Register Belastingadviseurs dat een voorstel heeft gedaan om de kwaliteit van het beroep van adviseurs te bewaken en misstanden tegen te gaan. Deze initiatieven kunnen ook doorwerken naar het tuchtrecht dat die beroepsorganisaties hanteren. De Tax Principles van de NOB maken namelijk integraal deel uit van de aangescherpte en gemoderniseerde Code of Conduct van de NOB, en naar mijn mening kan over een schending van die Code of Conduct – als handelen in strijd met de eer en waardigheid van het beroep – een tuchtrechtelijke klacht bij de NOB worden ingediend. Niet alleen een cliënt van een lid van de NOB maar ook de Belastingdienst kan zo’n klacht indienen. Dergelijke initiatieven zijn nog relatief nieuw en het zal daarom nog enige tijd duren voordat duidelijk wordt of deze initiatieven er daadwerkelijk toe leiden dat belastingadviseurs en hun beroepsorganisaties meer hun maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen. De beroepsgroep is verder zelf aan zet op dit thema. In mijn gesprekken met de beroepsgroep zal ik dit onderwerp blijvend agenderen.’
DAC6
De gepoogde opzet die wordt beschreven in de uitspraak van Rechtbank Amsterdam bestaat in de kern uit een juridische fusie waarbij een moedermaatschappij opgaat in haar dochtermaatschappij (dochter/moeder-fusie). Een dochter/moeder-fusie kan onder bepaalde omstandigheden onder de meldingsplicht van de implementatie van de Europese richtlijn Mandatory Disclosure Rules (MDR)/DAC6 vallen, meer specifiek onder wezenskenmerk E3. Dit wezenskenmerk ziet op internationale reorganisaties. In dit specifieke geval concludeert Van Rij op basis van de openbare informatie dat voor deze dochter/moeder-fusie echter niet voldaan wordt aan de vereisten van wezenskenmerk E3, omdat het een fusie betreft waarbij een Nederlandse onderneming wordt overgedragen aan een andere Nederlandse onderneming.
Van Rij schrijft dat met de beschreven opzet getracht werd de consequenties van de Wet spoedreparatie fiscale eenheid te matigen voor een bestaande structuur. De aanleiding was derhalve één specifieke Nederlandse wetswijziging, de Wet spoedreparatie fiscale eenheid. De richtlijn betreft een Europees vastgesteld kader voor het opsporen van internationale constructies. Het uitbreiden van MDR/DAC6 specifiek voor een aanpassing van een groepsstructuur als de onderhavige zal niet wezenlijk bijdragen aan het voorkomen of vroegtijdig onderkennen van internationale belastingontduiking/-ontwijking. Het lijkt dan ook minder passend om MDR/DAC6 specifiek voor een situatie als de onderhavige unilateraal te verruimen en zo af te wijken van de Europees afgesproken standaard.
In totaal zijn in Nederland tot en met 2023 7.666 meldingen op basis van de DAC6-richtlijn ontvangen. Deze meldingen zien op een periode van 25 juni 2018 tot en met 31 december 2023. Binnen Europa zijn 4.064 meldingen over dezelfde periode ingediend met relevantie voor Nederland.
Lees hier de antwoorden van Van Rij.
Geef een reactie