Deelname aan de pensioenvoorziening en aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de opdrachtgever zijn factoren die sterk wijzen in de richting van een dienstbetrekking. Dat schrijft staatssecretaris Eric Wiebes in zijn antwoorden op vragen van het Tweede Kamerlid Pieter Omtzigt (CDA) over de situatie van de ZZP’er na de VAR.
Op de vraag of bepaalde factoren een aanwijzing vormen voor een dienstverband antwoordt de staatssecretaris dat factoren die een aanwijzing kunnen vormen voor het bestaan van een dienstbetrekking in onderlinge samenhang worden beoordeeld. Pas nadat alle relevante factoren in onderlinge samenhang zijn bekeken, kan de conclusie worden getrokken of er sprake is van een dienstbetrekking of niet. Maar Wiebes kan wel aangeven dat in de regel het volgende geldt:
- Deelname aan de pensioenvoorziening en aan de arbeidsongeschiktheidsverzekering van de opdrachtgever zijn factoren die sterk wijzen in de richting van een dienstbetrekking.
- Deelname aan vergaderingen bij de opdrachtgever (met werknemers van de opdrachtgever) kan een aanwijzing zijn dat de opdrachtnemer feitelijk binnen het organisatorische kader van het bedrijf van de opdrachtgever werkzaam is en kan daarmee een aanwijzing vormen richting dienstbetrekking. Dit is echter afhankelijk van de aard van de vergadering: deelname aan een afdelingsoverleg met een algemeen karakter wijst uiteraard eerder in de richting van een dienstbetrekking dan deelname aan een overleg dat specifiek gaat over de opdracht van de ZZP’er.
- Het verstrekken of vergoeden van een opleiding of cursus aan de opdrachtnemer vormt een sterke aanwijzing richting dienstbetrekking.
- Het ter beschikking stellen van bedrijfskleding door de opdrachtgever kan een aanwijzing vormen voor het bestaan van een dienstbetrekking.
- Het ter beschikking stellen van veiligheidsmiddelen (mondkapjes, gehoorbescherming, etc.) door de opdrachtgever hoeft geen aanwijzing te zijn voor het bestaan van een dienstbetrekking.
- Het ter beschikking stellen van een kantoorwerkplek (bureau, bureaustoel, computer, printer) zal doorgaans geen aanwijzing zijn voor het bestaan van een dienstbetrekking.
Vervanging
Voor de modelovereenkomst is het van belang of de ZZP’er zich kan laten vervangen. Voor de fictieve dienstbetrekking is van belang of de ZZP’er zich ook daadwerkelijk heeft laten vervangen. Bij een echte dienstbetrekking gaat het er namelijk om of de werknemer verplicht is om persoonlijk de arbeid te verrichten. Als dit zo is dan wordt aan één van de drie cumulatieve criteria voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking voldaan. Voor de fictieve dienstbetrekkingen draait het niet om de vraag of persoonlijke arbeid verplicht is, maar of feitelijk persoonlijk wordt gewerkt.
Gevraagd naar hoe de ZZP’er moet aantonen dat hij zich daadwerkelijk heeft laten vervangen, antwoordt Wiebes: ‘De ZZP’er hoeft dit niet aan te tonen: er zijn meerdere mogelijkheden om te zorgen dat er geen fictieve dienstbetrekking ontstaat. Welke mogelijkheden dit zijn, verschilt per fictieve dienstbetrekking. Bij het beoordelen van de modelovereenkomsten wordt rekening gehouden met de fictieve dienstbetrekkingen, dus een ZZP’er die werkt conform een modelovereenkomst hoeft verder niet na te denken hoe hij gaat bewijzen dat er geen sprake is van een fictieve dienstbetrekking. Daar komt bij dat het in eerste instantie de Belastingdienst is die aannemelijk moet maken dat de ZZP’er zich niet heeft laten vervangen, als de Belastingdienst van mening zou zijn dat er sprake is van een fictieve dienstbetrekking.’
Geef een reactie