Staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën heeft de Kamervragen beantwoord over de uitwerking van de dienstverleningsovereenkomst-vrijstelling.
Tweede Kamerlid Dijkgraaf (SGP) heeft aan de staatssecretaris van onder meer de vraag gesteld of hij bekend is met het feit dat de Belastingdienst aan individuele belastingplichtigen kenbaar heeft gemaakt dat integraal aan het concurrentie-criterium zal moeten worden getoetst, voordat de vrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten op de betreffende activiteit van toepassing is.
Wiebes antwoordt hierop in zijn brief: ‘In de wet Overige fiscale maatregelen 2016 (OFM 2016) is de zogenoemde objectvrijstelling voor dienstverleningsovereenkomsten aangepast . Deze objectvrijstelling is in de Wet modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen opgenomen door aanname van het amendement Dijkgraaf. Tijdens de behandeling in de Eerste Kamer van het wetsvoorstel Vpb-plicht overheidsondernemingen3 is gebleken dat er door de wetstechnische vormgeving zeer specifieke gevallen denkbaar waren, waarop de beoogde vrijstelling niet van toepassing zou zijn. Dit in tegenstelling tot de bedoeling van het amendement. De in de OFM 2016 opgenomen aanpassing had tot doel om de wettekst aan te laten sluiten op de bedoeling van het amendement. Hiermee is er een specifieke objectvrijstelling in de Wet Vpb) opgenomen.
Een objectvrijstelling zorgt ervoor dat het resultaat van een activiteit van een lichaam wordt vrijgesteld. De objectvrijstelling in casu regelt dat activiteiten die door een overheidslichaam op basis van een dienstverleningsovereenkomst voor een ander overheidslichaam worden verricht, zijn vrijgesteld indien deze activiteiten bij de dienstafnemer kunnen worden aangemerkt als activiteiten verricht in verband met de uitoefening van een overheidstaak of een publiekrechtelijke bevoegdheid waarmee niet in concurrentie wordt getreden.
Het maakt daarbij – na de wijziging in de OFM 2016 – niet meer uit of door de dienstafnemer met die overheidstaak of publiekrechtelijke bevoegdheid een onderneming zou worden gedreven of niet als het de taak of bevoegdheid zelf had verricht. Zowel uit deze wettekst, als uit de toelichting op het amendement blijkt dat de activiteit waarop deze vrijstelling ziet, ziet op overheidstaken waarmee niet in concurrentie wordt getreden. De Belastingdienst handelt in overeenstemming met het voorgaande. Dit is ook in lijn met doel en strekking van de modernisering van de vennootschapsbelastingplicht voor overheidsondernemingen, namelijk een gelijk speelveld. Het concurrentiecriterium in de overheidstakenvrijstelling is daarvoor een wezenlijk element.’
Geef een reactie