De KPMG-accountant, die als lid van de Juridische Commissie van KPMG werd gevraagd om de controlerend accountant van de failliete rundveeslachterij Weyl bij te staan, wordt niet verantwoordelijk gehouden voor het niet melden van een eerder tegen de controlerend accountant ingediende klacht.
De vaststaande feiten
- De curatoren in het faillissement van Weyl dienden een klacht in tegen de controlerend accountant van Weyl in de jaren voorafgaand aan het faillissement van Weyl. Deze accountant heeft de accountantsverklaringen bij de geconsolideerde jaarrekening 2008 en 2009 van Weyl afgegeven en ondertekend.
- In februari 2014 is door Stichting Onderzoeks Bedrijfs Informatie (Sobi) en twee van haar cliënten een tuchtklacht ingediend tegen de controlerend accountant van Weyl inzake de controlewerkzaamheden over de jaren 2008 en 2009. Deze tuchtklacht is, nadat tussen KPMG en de betrokken cliënten van Sobi een minnelijke regeling was bereikt, door Sobi en twee van haar cliënten ingetrokken. De Accountantskamer heeft echter beslist (op grond van artikel 30 Wtra) dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend dient te worden voortgezet. De AFM treedt op grond van de wet als klaagster in die klachtprocedure op. De controlerend accountant is van deze beslissing in hoger beroep gekomen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft daarop nog niet beslist.
- De controlerend accountant heeft de curatoren niet op de hoogte gesteld van de door Sobi en haar twee clienten ingestelde ingediende tuchtklacht, terwijl hij dit wettelijk verplicht is.
- Als lid van de Juridische Commissie wordt de KPMG-accountant gevraagd om de controlerend accountant van Weyl bij te staan. Meer specifiek werd betrokkene gevraagd om vanuit accountantstechnisch oogpunt mee te denken naar aanleiding van de verwijten die tegen (de werkzaamheden van) deze accountant werden geuit. Zijn werkzaamheden spitsen zich toe op een analyse van geuite verwijten tegen de achtergrond van de verrichte werkzaamheden en in het licht van de toepasselijke regelgeving. Hij is met zijn bijstand aan de controlerend accountant van Weyl ruim één maand na het indienen van de klacht van Sobi en haar twee cliënten begonnen.
De klacht
Volgens de curatoren van de failliete rundveeslachterij Weyl heeft de KPMG-accountant gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels. Ook vinden zij dat hij heeft gehandeld in strijd met artikel 30 Wta en hierin ook volhard. Bovendien vinden zij dat er sprake is van verzwarende omstandigheden:
- Het niet naleven van artikel 30 Wta dient te worden bezien tegen de achtergrond dat KPMG in het onderhavige dossier niet aan haar verantwoordingsplicht wil voldoen en dus niet meewerkt aan stappen die nodig zijn voor het herstel van het vertrouwen in de accountancy.
- KPMG was reeds lang bekend met het feit dat de curatoren een onderzoek doen naar de wijze waarop KPMG haar controlewerkzaamheden heeft uitgevoerd en met het feit dat zij van KPMG hebben gevorderd hieromtrent verantwoording af te leggen. Het is dan ook kwalijk dat KPMG niet heeft gemeld dat sprake was van een tuchtklacht tegen de controlerende accountant.
- De curatoren hebben een spilfunctie als het gaat om redres voor de slachtoffers van de boekhoudfraude bij Weyl. Doordat de curatoren niet zijn geïnformeerd over de klacht is hun de mogelijkheid ontnomen om de crediteuren hierover te berichten in hun periodieke faillissementsverslagen.
- De curatoren konden door deze gang van zaken niet opkomen tegen de dreigende ongelijke behandeling van de crediteuren, welke zich inmiddels heeft verwezenlijkt doordat een select aantal crediteuren van Weyl een schikking heeft getroffen met KPMG.
Gronden van de beslissing
De KPMG-accountant ontkent in zijn verweer primair opvolger van de controlerend accountant van Weyl te zijn, dan wel werkzaamheden of verantwoordelijkheden van hem te hebben overgenomen. De accountant stelt met ingang van mei 2014 (na indiening van de eerdere klacht tegen de externe accountant) als lid van de juridische commissie van KPMG te zijn gevraagd om de controlerend accountant bij te staan in dit dossier. Ook ontkent hij de externe accountant te zijn nu hij niet degene was die verantwoordelijk was voor de uitvoering van de wettelijke controle. De externe accountant is degene die de accountantsverklaring uiteindelijk ook ondertekent en dat was de controlerend accountant. Na het faillissement van Weyl in 2010 zijn er ook geen jaarrekeningen meer opgesteld, zodat van een opvolgende externe accountant geen sprake is, aldus de KPMG-accountant.
De Accountantskamer stelt vast dat de controlerend accountant van Weyl de verantwoordelijk accountant is voor de wettelijke controle en zich daarmee kwalificeert als de externe accountant van Weyl als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder f Wta. Op hem rustte dan ook de plicht, conform artikel 30 Wta, een tegen hem ingediende klacht bij zijn controlecliënt te melden.
Verder stelt de Accountantskamer dat: ‘Uit niets blijkt dat de KPMG-accountant, na het vertrek van de controlerend accountant bij KPMG, werkzaamheden in het dossier van Weyl heeft verricht. Na het faillissement van deze cliënt in 2010 zijn ook geen jaarrekeningen meer opgemaakt. Anders dan de curatoren stellen, bestaat dan ook geen aanleiding de KPMG-accountant aan te merken als de opvolgend extern accountant van Weyl. Evenmin kan worden gesteld dat op hem, als lid van de juridische commissie van KPMG, een zorgplicht zou rusten om te bewerkstelligen dat de controlerend accountant de tegen hem ingediende klacht zou melden bij zijn controlecliënt. Anders dan de curaoteren stellen, is niet gebleken dat het de taak van betrokkene is om binnen KPMG beleid uit te voeren dat gericht is op het waarborgen van de naleving van artikel 30 Wta. De werkzaamheden van de KPMG-accountant spitsen zich toe op een analyse van de tegen de betrokken accountant geuite verwijten tegen de achtergrond van de verrichte werkzaamheden en in het licht van de toepasselijke regelgeving. Niet is gebleken dat de KPMG-accountant tot taak heeft ruimer in de zaak mee te denken, dan wel een actieve rol te spelen bij de naleving door de accountants van KPMG van – onder meer – artikel 30 Wta. Hij kan daarom tuchtrechtelijk niet (mede) verantwoordelijk worden gehouden voor het niet melden van een eerder tegen de controlerend accountant ingediende klacht bij diens controlecliënt, nog daargelaten de vraag of curatoren krachtens artikel 30 Wta hebben te gelden als de “controlecliënt” nu gesteld noch gebleken is dat de curatoren tot (opvolgend) bestuurder van de failliete vennootschappen zijn benoemd. Wat dat laatste betreft, wijst de Accountantskamer erop dat door het uitspreken van het faillissement van een rechtspersoon deze nog niet ontbonden is, zodat naleving van artikel 30 Wta ondanks het in staat van faillissement verkeren van de betrokken rechtspersoon in ieder geval totdat die rechtspersoon op grond van artikel 2: 19, eerste lid en onder c. Burgerlijk Wetboek ontbonden is, nog steeds geboden is. Van een schending van artikel 30 Wta door betrokkene of van enige op hem jegens de curatoren rustende zorgplicht is dan ook geen sprake.’
Gezien het bovenstaande verklaart de Accountantskamer de klacht ongegrond.
Geef een reactie