Een onderzoeksteam doet een persoonsgericht onderzoek naar een oud-bestuurder van een zorginstelling. De werkwijze van het onderzoeksteam heeft grotendeels geleid tot een evenwichtig rapport, maar op enkele onderdelen had nader verifiërend onderzoek in de rede gelegen.
De director, een manager en een adviseur van een accountantskantoor, allen registeraccountants, doen persoonsgericht onderzoek naar een oud-bestuurder van een zorginstelling. Ten behoeve van het onderzoek heeft het onderzoeksteam met 18 personen interviews gehouden, onder wie de voormalige leden van de RvT van de zorginstelling. Vier oud-bestuursleden weigerden mee te werken aan het onderzoek.
Het onderzoeksteam zag geen aanleiding om de controlerend accountant van de stichting in het kader van het onderzoek te interviewen. Zij vonden dit niet nodig, omdat zij al de beschikking hadden over de door de controlerend accountant gecontroleerde jaarrekening en de accountantsrapporten en stukken zoals aangetroffen bij de notulen van de vergaderingen van de RvT. Ook hebben zij de door de accountant samengestelde jaarrekeningen van het zorggedeelte en het dienstengedeelte van de stichting en de adviezen van de controlerend accountant over de nevenstructuur met deze beide divisies al in hun bezit.
Verder acht het onderzoeksteam het in het kader van hun afweging van belang dat de aard van het door hen uitgevoerde onderzoek, dat diepgaand en gedetailleerd is – bestaand uit onder meer het houden van interviews met de voormalige RvT en bestuurders, documentanalyses van onder meer de notulen van de RvT en e-mailcorrespondentie -, zich onderscheidt van een reguliere accountantscontrole, zoals uitgevoerd door de controlerend accountant, waarbij het begrip materialiteit een rol speelt.
Gronden van de beslissing
De Accountantskamer stelt vast dat uit de detailbevindingen kan worden afgeleid dat de voormalig voorzitter en vicevoorzitter van de RvT sinds 2006 de jaarlijkse evaluatie van de bestuurder uitvoerden en dat terugkoppeling hiervan aan de RvT (slechts) in beperkte mate plaatsvond. De voormalig voorzitter en vice-voorzitter hebben hun medewerking aan het onderzoek geweigerd en de andere leden hebben verklaard dat zij niet op de hoogte waren van de verhoging van de onkostenvergoeding van de bestuurder van € 1.000,- en de daarmee samenhangende eenmalige uitkering van € 19.000,-. Weliswaar had het onderzoeksteam hieromtrent nader onderzoek gedaan in de administratie van de divisie Diensten, maar, gezien het doel van het onderzoek, is dat naar het oordeel van de Accountantskamer onvoldoende. Gebleken is dat het onderzoeksteam bij hun bevindingen veel aandacht hebben besteed aan de verklaringen van de oud-bestuurder en de leden van de RvT die veel kritiek op de bestuurder hadden.
Gezien hun verweer hield het onderzoeksteam er rekening mee dat de controlerend accountant bij zijn controles geen expliciete aandacht had besteed aan de vergoedingen voor de oud-bestuurder, zodat zij er – vanuit hun perspectief – niet zonder meer van konden uitgaan dat de controlerend accountant op dit punt nadere informatie of zelfs uitsluitsel zou kunnen geven.
Naar het oordeel van de Accountantskamer had het onderzoeksteam dit bij de controlerend accountant moeten verifiëren. Zij konden er niet zonder meer van uitgaan dat de controlerend accountant de post bestuurdersbeloning (en onkostenvergoeding), èn de daaraan ten grondslag liggende documentatie, niet in (één of meer van) zijn controles had betrokken. Dit geldt volgens de Accountantskamer temeer nu de post bestuurdersbeloning in de betrokken jaarrekeningen aan de orde is gekomen en dat in de jaarstukken 2010 ook bij deze post de netto onkostenvergoeding van de oud-bestuurder was vermeld. Verder was het ook toentertijd in de controlepraktijk van rechtspersonen, ook daar waar het (kleine) organisaties zonder winststreven of zorginstellingen betrof zonder meer gebruikelijk c.q. verplicht om de bezoldiging van bestuurders in de jaarrekening te vermelden en lag het in de rede te veronderstellen dat de accountant bij zijn controle de juistheid van deze vermelding heeft onderzocht. De kans was dus aanzienlijk dat in de controledossiers van de accountant ter zake documentatie voorhanden was.
Deze post lag voor de oud-bestuurder vanzelfsprekend extra gevoelig, terwijl zijn positie in het onderzoek precair was juist vanwege het feit dat de RvT-leden, die naar zijn stelling hiervan wisten en een en ander hadden goedgekeurd, aan het onderzoek niet meewerkten . En als in (één van) de accountantscontrole(s) zou zijn vastgesteld dat die beloning/vergoeding adequaat was gedocumenteerd (mutatieformulier), welke documentatie het onderzoeksteam nu niet meer aantroffen, dan zou dat ook ondersteuning geven aan de suggestie van de oud-bestuurder dat, te zijnen detrimente, stukken waren zoekgemaakt. Een dergelijke constatering zou mogelijk betekenis hebben ook buiten het onderwerp van de bestuurdersbeloning.
De Accountantskamer vindt dat onder deze omstandigheden moet worden geconcludeerd dat het onderzoek van het onderzoeksteam op dit onderdeel onvoldoende diepgang heeft gehad, zodat hen het tuchtrechtelijk verwijt treft dat zij zich in zoverre in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid hebben gedragen.
Het gebrek aan voldoende diepgang geldt volgens de Accountantskamer ook voor de rapportage van het onderzoeksteam over een aantal door het onderzoeksteam onderzochte aankopen en/of anderszins transacties waarbij de oud-bestuurder betrokken was. Gelet op de onderzoeksvragen, die mede zien op “veronderstelde privé-aankopen”, en de titel van het rapport van het onderzoeksteam, dat refereert aan “mogelijke onregelmatigheden”, moest het onderzoeksteam er rekening mee houden dat elke door hen gerapporteerde transactie die volgens die rapportage niet of niet duidelijk was gedocumenteerd, of anderszins vragen openliet, bij de lezer de indruk kon wekken dat hier sprake was van een onzakelijke transactie door de oud-bestuurder. Het had volgens de Accountantskamer op de weg van het onderzoeksteam gelegen om hetzij zelf nader onderzoek te doen, hetzij in hun rapportage tot uitdrukking te brengen dat dergelijk nader onderzoek mogelijk was, maar dat dit eenvoudig is nagelaten. Ook in zoverre treft hen het tuchtrechtelijk verwijt dat zij zich in zoverre in strijd met het fundamentele beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid hebben gedragen.
Maatregel
De Accountantskamer vindt dat niet alle drie de leden van het onderzoeksteam in dezelfde mate verantwoordelijk zijn voor de opdracht. De director heeft het rapport uitgebracht en was daarvoor eindverantwoordelijk. De manager heeft samen met de director de onderzoeksaanpak bepaald en had de centrale onderzoeksrol. Beiden moeten derhalve geacht worden in gelijke mate verantwoordelijk te zijn voor de (wijze van) totstandkoming en de inhoud van het rapport. De adviseur had geen beslissingsbevoegdheid betreffende de aanpak van het onderzoek. Hij kan daarom slechts verantwoordelijk worden geacht voor de (wijze van) totstandkoming en de inhoud van het rapport, voor zover hij daarin daadwerkelijk een aandeel heeft gehad.
Volgens de Accountantskamer heeft de werkwijze van het onderzoeksteam grotendeels geleid tot een evenwichtig rapport, echter op enkele onderdelen had nader verifiërend onderzoek in de rede gelegen. Door dit achterwege te laten, hebben de director en de manager tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Zij krijgen de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Geef een reactie