Een AA heeft -ten onrechte- geen verscherpt cliëntenonderzoek gedaan naar een UBO. De accountant vindt dat hij geen onnodige risico’s heeft genomen. De Accountantskamer is het daar niet mee eens.
Het BFT verwijt een AA dat hij de identiteit van een bestuurder/vertegenwoordiger niet heeft geverifieerd, geen verscherpt cliëntonderzoek als bedoeld in art. 8, lid 1 Wwft heeft ingesteld en in strijd met de waarheid notulen van aandeelhoudersvergaderingen heeft geantedateerd.
Gronden van de beslissing
De Aa heeft erkend dat hij in strijd met de bepalingen in de Wwft de identiteit van de vertegenwoordiger c.q. bestuurder van een onderneming -die zich oorspronkelijk bezighield met softwareontwikkeling en programmering voor de lucht- en ruimtevaart, waarvan de aandelen nadien zijn verkocht aan een Indiase vennootschap- niet heeft geverifieerd. Deze omissie levert een op overtreding van artikel 3, tweede lid, onder e. juncto g. van de Wwft.
De accountant heeft in zijn verweer betreffende de klacht dat hij onbekend was met wie de uiteindelijk belanghebbende (UBO) van de onderneming/Indiase vennootschap was, erkend dat hij ten tijde van het onderzoek over onvoldoende informatie beschikte inzake de UBO van de softwareonderneming. De Accountantskamer is van oordeel dat deze klacht terecht is, nu de AA heeft erkend dat hij onvoldoende informatie over de UBO van de softwareonderneming had en niet valt in te zien hoe hij die informatie had kunnen verkrijgen zonder eerst te beschikken over dezelfde gegevens van de Indiase vennootschap, welke immers de 100% aandeelhouder van de softwareonderneming is.
Cliëntenonderzoek
Met betrekking tot de klacht dat de accountant, onder omstandigheden die daartoe wel aanleiding gaven, heeft nagelaten een verscherpt cliëntenonderzoek in de zin van artikel 3, tweede 2, onder d. juncto artikel 8 van de Wwft uit te voeren, heeft het BFT aangevoerd dat er vijf omstandigheden waren die de AA daartoe hadden moeten brengen, te weten:
- het inlichtingenverzoek van de Indiase fiscus,
- de onbekendheid/het nog niet vastgesteld zijn van de UBO,
- de niet geheel duidelijke (beoogde) activiteiten van de softwareonderneming,
- de aantekening in de kantlijn van de draft “Share Purchase Agreement” van 25 februari 2008 over een “Side letter voor harde afspraak 60% afname”, terwijl in de overeenkomst wordt gesproken over een recht voor de Indiase vennootschap om de resterende 60% van de aandelen van de onderneming te kopen en
- het feit dat de onderneming een buiten Nederland, in India wonende bestuurder had.
Volgens de accountant had hij inderdaad het onderzoek naar de UBO van de onderneming voortvarender ter hand moeten nemen en ook een verscherpt onderzoek moeten instellen, omdat identificatie in persoon niet mogelijk was. Maar hij vindt dat hij geen onnodige risico’s heeft genomen, gelet op zijn risicogeoriënteerde benadering en de omstandigheden dat de onderneming weinig activiteiten had waarin geen ongebruikelijke of relevante (bank)transacties plaatsvonden en ook geen sprake was van een strafrechtelijke vervolging.
De Accountantskamer vindt net als het BFT dat de accountant na het bekend worden met het inlichtingenverzoek van de Indiase fiscus, terwijl hij onbekend was met de UBO van de onderneming en de vertegenwoordiger/bestuurder van zijn cliënt woonachtig was in India, op grond van artikel 3, tweede 2, onder d. juncto artikel 8, eerste lid van de Wwft een verscherpt cliëntonderzoek had dienen in te stellen. Het feit dat hij uit de hem ter beschikking staande gegevens concludeerde dat zijn cliënt een onderneming was met weinig activiteiten en waarin geen ongebruikelijke banktransacties plaatsvonden, acht de Accountantskamer juist een omstandigheid die een inlichtingenverzoek van de Indiase fiscus een meer onverwacht karakter doet hebben, waarbij alertheid van de accountant naar de aard en de bedoelingen van zijn cliënt in het licht van de doelstellingen van de Wwft geboden was, temeer daar door het niet bekend zijn met de UBO van zijn cliënt en het tot dan toe niet de identiteit van diens bestuurder/vertegenwoordiger geverifieerd hebben, de accountant verminderd op de hoogte was van de achtergronden van zijn cliënt.
Antedateren
Over het antedateren van de notulen zegt de accountant dat hij hij hiermee geen kwaad in de zin heeft gehad. Volgens de Accountantskamer doen alle redenen van de accountant niet af aan het feit dat de AA met bedoeld antedateren telkens in strijd met artikel A-110.2 sub a. van de VGC bewust materieel onjuiste notulen heeft opgesteld en derhalve in de zin van artikel A.-110.1 van de VGC niet eerlijk en oprecht is opgetreden. Het gaat bij genoemde jaarrekeningen steeds om een achteraf gekozen datum, waarop de inhoud van de jaarrekeningen nog niet bekend was. Of deze later wel of niet gewijzigd is, doet daar niet aan af. Het levert telkens een schending op van het fundamentele beginsel ‘integriteit’ als bedoeld in artikel A-100.4 onder a. van de VGC.
Maatregel
De Accountantskamer legt de accountant de maatregel van berisping op. Volgens de Kamer heeft de AA weliswaar in strijd gehandeld met de fundamentele beginselen ‘integriteit’, ‘professioneel gedrag’ en ‘vakbekwaamheid en zorgvuldigheid zoals hiervoor uiteengezet en dat dient hem terdege te worden aangerekend, maar de Accountantskamer acht niet aannemelijk geworden dat bij de accountant in ook maar een van deze gevallen boos opzet voorop heeft gezeten. Ook is van – voor de accountant kenbare – frauduleuze transacties door of met de onderneming of haar aandeelhoudster niet gebleken. Tevens heeft de accountant verklaard dat hij de relatie met deze cliënt heeft beëindigd en lijkt hij tot het inzicht te zijn gekomen dat het verlenen van diensten aan een enkele internationale cliënt niet past binnen zijn eigen praktijkvoering.
Procedurenummer 15/2727 Wtra AK
Geef een reactie