De invoering van de bronbelasting voor rente- en royaltybetalingen naar landen met lage belastingtarieven moet een wapen zijn tegen belastingontwijking. Daarbij zitten de EU-regels soms in de weg, valt af te leiden uit antwoorden van staatssecretaris Snel (Financiën) op Kamervragen.
SP-lid Leijten had Snel vragen gesteld naar aanleiding van artikelen waarin kenners stellen dat de bronbelasting feitelijk weinig zoden aan de dijk zal zetten als het gaat om het aanpakken van belastingontwijking. Snel verwijst naar een Oeso-rapportage waarin Nederland wordt genoemd als land dat recentelijk een grote hervorming heeft aangekondigd waarbij op sommige vlakken verder wordt gegaan dan de minimumstandaarden. “Hoewel het voorstel voor de conditionele bronbelasting op dividenden inmiddels is uitgesteld, zal ik ingaan op deze kritiekpunten omdat zij ook relevantie hebben voor de conditionele bronbelasting op rente en royalty’s die het kabinet per 2021 wil invoeren.”
Antimisbruikregeling beperkt
De bronbelasting geldt voor rente- en royaltybetalingen naar landen met een lage belasting. Betalingen die via een ander land lopen, worden met een antimisbruikbepaling afgedekt, aldus Snel. “De mogelijkheden om dit te bestrijden met een antimisbruikbepaling worden echter wel beperkt door het EU-recht. De kritiek van de auteurs ziet voornamelijk op het feit dat deze EU-rechtelijke beperking niet geldt in verhouding tot derde landen. De antimisbruikbepaling zou dus strenger kunnen worden ingevuld in verhouding tot tussenhoudsters in derde landen.” Maar de auteurs geven ook aan dat het mogelijk zal blijven om bronbelasting te vermijden door betalingen van dividend, rente en royalty’s om te leiden via een EU/EER-land dat geen bronbelasting op deze betalingen kent. “Daarom heb ik in het wetsvoorstel dat voorzag in een bronbelasting op dividenduitkeringen naar laagbelastende jurisdicties geen onderscheid gemaakt tussen een tussenhoudster gevestigd in een derde land en een tussenhoudster gevestigd in een EU/EER-lidstaat.” Bij de besluitvorming zal de staatssecretaris het punt wel meewegen.
Effectief tarief onhaalbaar uitgangspunt
Leijten wilde ook weten wat nu precies een “laagbelastende jurisdictie” is. Een hoog tarief in combinatie met veel mogelijkheden om de belastinggrondslag te verlagen, komt immers ook neer op lage belasting. “Vandaar dat de conditionele bronbelasting op rente en royaltybetalingen (en de aanvullende CFC-maatregel) idealiter van toepassing zou zijn op rente- en royaltybetalingen (en deelnemingen) die niet of tegen een laag effectief tarief worden belast”, antwoordt Snel. Het is echter niet mogelijk om uit te gaan van het effectieve tarief, omdat dat afhangt van individuele gevallen. “Hierdoor leent een effectieftarieftoets zich niet voor een benadering per land, maar meer voor een case-by-casebenadering.” Maar die benadering zou in de praktijk veel capaciteit vergen, aldus Snel.
Geen bronbelasting op betalingen binnen EU
Leijten vraagt zich af waarom niet wordt aangesloten bij de anti-winstdrainagebepaling in de vennootschapsbelasting (Vpb) en de reële heffingstoets van de deelnemingsvrijstelling, die uitgaan van een effectief tarief van 10%. Maar die is slechts in een beperkt aantal gevallen van toepassing, aldus Snel. “De reële heffingstoets in de deelnemingsvrijstelling ziet enkel op laagbelaste beleggingsdeelnemingen.” Verder zou aansluiten bij een statutair tarief van de helft van het tarief van de Nederlandse vennootschapsbelasting resulteren in een statutairtarieftoets van 12,5%, gaat Snel verder. “De landen met een statutair tarief tussen de 9% en 12,5% zijn in het algemeen niet de landen die in verband worden gebracht met belastingontwijking. Daarnaast zou dit resulteren in het opnemen van EU-lidstaten op de lijst met laagbelastende jurisdicties. Op basis van de vrijheid van vestiging en de rente- en royaltyrichtlijn is het echter in principe niet toegestaan om bronbelasting te heffen op rente- en royaltybetalingen aan lichamen die zijn gevestigd in een andere EU/EER-lidstaat.”
Criterium gelieerdheid
De bronbelasting geldt alleen bij betalingen aan gelieerde lichamen omdat het risico op belastingontwijking binnen concernverhoudingen groter is, schrijft Snel. Maar EU-bepalingen spelen een grotere rol bij het besluit om alleen gelieerde lichamen in de bronbelasting te betrekken: “Indien voor een ander criterium zou worden gekozen waardoor eerder sprake zou zijn van gelieerdheid, zou de conditionele bronbelasting vallen onder de reikwijdte van de vrijheid van kapitaalverkeer. Het EU-recht zou in dat laatste geval de mogelijkheden om bronbelasting te heffen aanzienlijk beperken. Dat komt omdat het vrije kapitaalverkeer, anders dan de vrijheid van vestiging, ook geldt ten aanzien van derde landen. In dat geval is het – kort gezegd – niet toegestaan zijn om rente- en royaltybetaling aan een lichaam in een laagbelastende jurisdictie nadeliger te behandelen dan een soortgelijke betaling aan een in Nederland gevestigd lichaam. Dit zou enkel toegestaan zijn als er sprake is van een volstrekt kunstmatige constructie die is bedoeld om belasting te ontwijken. Dit zou inhouden dat geen bronbelasting geheven zou mogen worden indien voldoende substance aanwezig is in het lichaam dat is gevestigd in de laagbelastende jurisdictie. Daardoor zou de bronbelasting een stuk minder vergaand worden en zou Nederland in voorkomende gevallen nog steeds een directe toegangspoort kunnen blijven voor stromen richting laagbelastende jurisdicties.”
Geef een antwoord