Op 1 juli 2015 kwam de – goedkopere – transitievergoeding in de plaats van de kantonrechtersformule, dankzij de Wet werk en zekerheid (Wwz). Hebben werkgevers over slapende dienstverbanden die voor 1 juli 2015 zijn ontstaan nu ook recht op compensatie van de transitievergoeding?
In de toelichting op de Wwz is opgenomen dat de transitievergoeding ook geldt voor langdurig arbeidsongeschikte werknemers, die de wachttijd hebben volbracht. Voor werkgevers betekent dat naast hoge re-integratiekosten nog extra kosten vanwege de verplichte transitievergoeding. Langdurig zieke werknemers deden een voorstel aan hun werkgevers voor beëindiging van het dienstverband, om hun recht op de transitievergoeding te verzilveren. Om hieraan te ontkomen, gingen werkgevers in groten getale over tot het slapend houden van die dienstverbanden. Ze stopten de loondoorbetaling, maar beëindigden niet officieel de arbeidsovereenkomst. Het slapende dienstverband werd zo een begrip.
Xella-arrest
Vanwege de ‘wildgroei’ aan slapende dienstverbanden heeft de regering destijds de Wet Compensatie Transitievergoeding (*Staatsblad 2018, 234) in het leven geroepen om dit tegen te gaan. Onder voorwaarden compenseert de overheid de transitiekosten van werkgevers bij langdurige arbeidsongeschiktheid. Het beoogde effect bleef uit. Het verzoek tot compensatie kon namelijk pas op 1 april 2020 worden ingediend, waardoor werkgevers moesten voorfinancieren. Bovendien ontstond er discussie over de vraag tegen welke vergoeding moest worden afgerekend, gezien de introductie van de Wet arbeidsmarkt in balans, die vanaf 1 januari 2020 recht gaf op een lagere vergoeding voor de werknemer, wat in het voordeel is van de werkgever.
De centrale vraag was: moet een werkgever nu wel of niet positief reageren op een beëindigingsvoorstel van een slapend dienstverband met een langdurig zieke werknemer? De HR bracht daar duidelijkheid in met het Xella-arrest van 8 november 2019. Daarin stelt de HR: “…. de compensatieregeling en de daarvoor verstrekte redenen brengen mee dat als norm vanuit “goed werkgeverschap” de werkgever in principe positief op een redelijk voorstel van de werknemer tot beëindiging van het dienstverband dient in te gaan als er voor werkgever geen redelijk belang is (lees: reële re-integratiemogelijkheden/herstel werknemer) bij de voortduring ervan”.
Is dat laatste het geval? Dan heeft de werknemer recht op een vergoeding. En wel minimaal tot het eerste moment waarop de werkgever het dienstverband kon doen beëindigen (direct na 104 weken). Je kunt het vergelijken met een instemmingsverplichting voor de werkgever, waarbij het bovendien niet de bedoeling is dat de werkgever aanvullende voorwaarden stelt bij het beëindigingsvoorstel. Denk hierbij aan het opgeven van een recht op schadevergoeding, afstand doen van een eventueel resterend saldo aan vakantiedagen, etc.). Dergelijke voorstellen schenden de de Xella-verplichting en daarmee dus ook goed werkgeverschap.
De diepe slaper en de civiele rechter
Slapende dienstverbanden kunnen dus met een beroep op de compensatie transitievergoeding worden beëindigd. Maar hoe zit het met de slapende dienstverbanden die vóór 1 juli 2015 – dus vóór de datum van introductie van de transitievergoeding – al zijn gaan slapen? Hof Amsterdam spreekt hier van de zogenoemde ‘diepe’ slapers. Twee aspecten zijn daarbij van belang:
- a) Is het recht op compensatie van de transitievergoeding van toepassing? Met andere woorden: is het dienstverband beëindigd op of na 1 juli 2015?
- b) Zo ja, tegen welke hoogte wordt de transitievergoeding afgerekend? Bij de diepe slaper ligt het einde van het opzegverbod bij ziekte vóór de datum van 1 juli 2015. De lijn van het UWV is dan dat de hoogte gelijk is aan nul, omdat er voor 1 juli 2015 nog geen transitievergoeding bestond.
De diepe slaper en de bestuursrechter
De bestuursrechter volgt een andere koers dan het UWV in een aantal uitspraken. Neem bijvoorbeeld deze uitspraak van de Rechtbank Rotterdam van 28 juli 2021. Een werkneemster was op 16 mei 2013 ziek geworden. Op 1 oktober 2015 eindigt haar dienstverband met toekenning van een transitievergoeding, dus na 1 juli 2015. Het UWV wees de aanvraag voor compensatie van de transitievergoeding af, omdat de hoogte van de transitievergoeding moest worden bepaald naar het moment waarop het opzegverbod tijdens ziekte (twee jaar) eindigt: dus vóór 1 juli 2015. De hoogte van de transitievergoeding was volgens het UWV dus € 0,00, ondanks het feit dat het dienstverband na 1 juli 2015 was beëindigd.
De Rechtbank Rotterdam kan zich hier niet vinden in de zienswijze van het UWV; zij is van mening dat uit het feit dat er vóór 1 juli 2015 nog geen transitievergoeding verschuldigd was, niet volgt dat de compensatie € 0,00 zou moeten zijn. Dat zou namelijk voorbijgaan aan de doelstelling van de wetgever – het terugdringen van de slapende dienstverbanden. De wetgever heeft deze slapende groep van vóór 1 juli 2015 ook niet expliciet uitgesloten van compensatie, getuige de wetsgeschiedenis. Bovendien is er een duidelijke overgangsbepaling opgenomen. Daaruit blijkt dat de toepasselijkheid van de compensatieregeling is verbonden met de beëindigingsdatum. En niet met de datum waarop het dienstverband slapend is geworden. Het UWV moet daarom overgaan tot compensatie.
Andere casus
In een andere casus, van Rechtbank Midden-Nederland, ging het om beëindiging na 1 juli 2015 van een dienstverband dat vóór 1 juli 2015 slapend is. Dit dienstverband kon pas na 1 juli 2015 worden beëindigd wegens het opleggen van een loonsanctie. Het einde van het opzegverbod bij ziekte lag hier vóór 1 juli 2015, maar de werkgever kreeg een loonsanctie opgelegd van 52 weken. Daardoor eindigde het opzegverbod wegens ziekte 52 weken later, op 9 oktober 2015 – en dus niet in oktober 2014.
Partijen sluiten met ingang van 1 maart 2016 een vaststellingsovereenkomst, met toekenning van een transitievergoeding. Het UWV volgt hier de bekende route en wijst de compensatieaanvraag van de werkgever af, omdat het einde van de 104 weken waarin het opzegverbod tijdens ziekte geldt (zonder de verlenging door de loonsanctie) vóór 1 juli 2015 lag. Zij kende hier dus € 0,00 toe, omdat er nog geen transitievergoeding bestond voor 1 juli 2015.
Rechtbank Midden-Nederland wijkt hier af van de Rechtbank Rotterdam, door het UWV hier wel in het gelijk te stellen. Volgens haar is de wettekst op dit punt duidelijk. De rechter is van mening dat er naar het tijdstip van het eindigen van het opzegverbod tijdens ziekte is verwezen, zonder de verlenging met de periode van de loonsanctie. Hierdoor kom je voor 1 juli 2015 uit. Volgens deze rechtbank is er geen ruimte voor een andere uitleg. Dat het de bedoeling van de wetgever is geweest om slapende dienstverbanden te voorkomen, speelt bij deze rechter geen rol. Het ligt volgens de rechtbank op de weg van de wetgever om een afzonderlijke regeling te treffen voor gevallen zoals deze, als dat wenselijk zou worden geacht.
Focus niet op uitsluiting
De Rechtbank Rotterdam kwam in twee soortgelijke loonsanctiegevallen tot een andere conclusie, waarin het UWV opnieuw (op dezelfde gronden als voorheen) de compensatie op € 0,00 had gesteld. De rechtbank oordeelde in deze twee uitspraken dat de wetgever juist niet heeft beoogd om gevallen uit te sluiten van compensatie, waarin het einde van het opzegverbod van twee jaar bij ziekte voor 1 juli 2015 lag en de beëindiging van het dienstverband erna. De wet geeft recht op compensatie als het opzegverbod bij ziekte is verstreken. Hierbij wordt ook verwezen naar artikel 670 lid 11 (verlenging opzegverbod door een loonsanctie). Door de loonsanctie kan de werkgever het dienstverband namelijk niet eerder beëindigen. Het dienstverband eindigde daardoor na 1 juli 2015. Hiermee is voldaan aan het overgangsrecht van de Wet compensatie transitievergoeding.
Wat partijen verdeeld houdt, is de hoogte van de compensatie. Op grond van de wet speelt de loonsanctie bij het vaststellen van de hoogte van de transitievergoeding geen rol. De periode van de loonsanctie zelf wordt dus niet meegerekend, omdat de werkgever een loonsanctie te verwijten is. De hoogte van de vergoeding wordt vastgesteld tot maximaal de hoogte van de transitievergoeding aan het einde van de 104 weken. De Rechtbank Rotterdam is daarom van mening dat er wel recht op compensatie bestaat.
Opmerkelijk
Wat opvalt, is dat in de lagere rechtspraak de meerderheid van de behandelde zaken over de diepe slapers – waarvan het opzegverbod bij ziekte voor 1 juli 2015 afliep, maar waarvan de dienstverbanden van de diepe slapers na 1 juli zijn beëindigd – recht heeft op compensatie. Het knelpunt zit meestal in de hoogte van de vergoeding. Het UWV gaat uit van een hoogte van € 0,00, omdat de transitievergoeding voor 1 juli nog niet bestond. De rechters hebben, met uitzondering van de Rechtbank Midden-Nederland, toch compensatie toegekend. Met als reden dat:
- het bij de doelstelling van de wetgever past om slapende dienstverbanden te beëindigen;
- er overgangsrecht bestaat, dat aan de groep waarvan het dienstverband is beëindigd op of na 1 juli 2015 expliciet het recht op compensatie toekent – zonder dat de diepe slapers door de wetgever expliciet zijn uitgesloten van compensatie.
Op het moment van schrijven van dit stuk is nog niet bekend of het UWV hoger beroep heeft aangetekend. Het is nog even afwachten of de koers van de lagere rechtspraak gehoor vindt bij de Centrale Raad van Beroep.
Mr. Joyce Paashuis, jurist sociale zekerheid en arbeidsmediator, is als trainer verbonden aan Fiscount.
Meer weten over dit onderwerp? Zie:
https://www.fiscount.nl/p/cursussen/fiscount-kennismarathon/de-eerste-104-weken-van-ziekte-opvallende-en-complexe-aandachtspunten/
https://www.fiscount.nl/p/cursussen/fiscount-kennismarathon/wel-of-niet-werken-na-104-weken-arbeidsongeschiktheid/
Geef een reactie