
Drie Brabantse theaters mogen de alcoholische pauzedrankjes die inbegrepen zijn bij een entreekaartje belasten tegen het lage btw-tarief van 9 procent, zo oordeelt het gerechtshof in Den Bosch. Er is sprake van één prestatie, vindt het hof, dat daarmee een eerder oordeel van de rechtbank Breda van tafel veegt.
Een van de theaters rekent sinds 2018 voor kaartjes een bedrag waarin voorstelling, gebruik van de garderobe en een pauzedrankje begrepen zijn. Wel wordt apart 90 cent per entreekaartje aan administratiekosten berekend. Bij de aangifte omzetbelasting wordt per kaartje een bedrag van 2,25 euro aangemerkt voor het pauzedrankje en alle drankjes worden aangegeven tegen het lage tarief. De fiscus komt echter met een naheffing, ook voor de periode dat de catering in het theater (voor 2018) nog was uitbesteed: de verstrekking van pauzedrankjes is namelijk geen bijkomende prestatie, maar een op zichzelf staande prestatie, zo is het argument.
Lees ook: Pauzedrankje en voorstelling zelfstandige prestaties voor btw
Eén of meerdere prestaties?
In beginsel geldt 21 procent btw, aldus de rechtbank, maar op het verlenen van toegang tot de voorstellingen is het verlaagde tarief van toepassing. Verricht een belastingplichtige jegens één afnemer een of meer handelingen waarin verschillende prestaties kunnen worden onderscheiden, dan moet elk van die prestaties voor de heffing van omzetbelasting als onderscheiden en zelfstandig worden beschouwd, zo overweegt de rechter verder. En dat is hier het geval: ‘Het verstrekken van het pauzedrankje is allereerst niet zo nauw met de toegang tot de voorstelling verbonden, dat zij objectief bezien één ondeelbare prestatie vormen, waarvan splitsing van de handelingen kunstmatig zou zijn.’
En ook al maakt een pauzedrankje het bezoek aan het theater aangenamer, het verstrekken ervan maakt nog niet dat het het bezoek aan de voorstellingen als zodanig optimaal maakt. ‘Naar het oordeel van de rechtbank betreft het verkrijgen van een pauzedrankje vanuit het perspectief van een gemiddelde bezoeker een afzonderlijk belang ten opzichte van de toegang tot de theatervoorstelling.’ Kortom: de fiscus heeft gelijk, vindt de rechtbank.
Afzonderlijk belang
Het theater tekent beroep aan en bij het gerechtshof komt de vraag aan de orde of voor het pauzedrankje met alcohol al dan niet een verlaagd tarief mag gelden. Het hof oordeelt dat het pauzedrankje vanuit het perspectief van de gemiddelde bezoeker van een voorstelling een afzonderlijk belang vormt ten opzichte van het bijwonen van de voorstelling. ‘In het onderhavige geval staat vast dat de bezoekers ervoor kunnen kiezen om de voorstelling te bezoeken zonder een pauzedrankje te nuttigen. Voor bezoekers die niets willen drinken, is het pauzedrankje niet van belang. Voor degenen die wel een pauzedrankje nemen, verandert dit niets aan de voorstelling. Het verlenen van toegang tot de voorstelling kan zonder meer als een zelfstandige prestatie worden beschouwd. Vóór het invoeren van de ‘portemonneeloze pauze’ werd deze prestatie (immers) ook als zelfstandige prestatie aangeboden.’
Geen doel op zich
Maar het hof heeft wel een andere mening over het fenomeen bijkomende prestatie: ‘Voor de modale consument vormt het pauzedrankje geen doel op zich. Het pauzedrankje maakt een bezoek aan een voorstelling aantrekkelijker en is een middel om daarvan zo goed mogelijk te profiteren. Belanghebbende biedt een compleet ‘arrangement’ van een voorstelling inclusief pauzedrankje en garderobekosten aan, om de klant de stress van het wachten in rijen en van het verrichten van aparte betalingen tijdens het bezoek te besparen.’ Van belang is daarbij dat de Belastingdienst niet is ingegaan op het argument dat de constructie onder meer tijdsdruk wegneemt om binnen de pauze van de voorstelling van maximaal 20 minuten een drankje te kopen en te nuttigen. ‘Het pauzedrankje kan worden beschouwd als een aantrekkelijk tussendoortje of een aantrekkelijke afsluiting van het theaterbezoek, waarvan het nuttigen uitsluitend mogelijk is voor bezoekers van een voorstelling.’ Volgens het hof is er daarom sprake van één enkele prestatie, bestaande uit meerdere elementen, die moet worden belast tegen het tarief van het hoofdelement, ook al is het mogelijk de omvang van de vergoeding voor elk element te bepalen.
Niet uitgezonderd van verlaagd tarief
Dat het verstrekken van alcohol is uitgezonderd van het verlaagde tarief, is niet aan de orde, aldus het hof. Er is namelijk geen sprake van een hotel-, café-, restaurant-, pension- of aanverwant bedrijf. ‘Bij belanghebbende is het dienstenaspect bij het verstrekken van het pauzedrankje amper aanwezig. Het drankje wordt voorafgaand aan de pauze klaargezet. De meeste bezoekers pakken een drankje dat klaarstaat en de minderheid bestelt een drankje bij de bar. De bar is uitsluitend vóór, tijdens en na voorstellingen geopend en heeft, in tegenstelling tot bij een café of restaurant of aanverwant bedrijf, geen zelfstandige betekenis. Uitsluitend bezoekers van een voorstelling (en geen buitenstaanders) kunnen gebruik maken van de bar.’
In de twee andere zaken kwam het hof tot hetzelfde oordeel; een van de theaters hoeft daarom geen 15.000 euro aan naheffingen te betalen.
Proost! Mogen wij, niet Brabanders, er ook blij om zijn of van worden? Is het een vereenvoudiging?