Bij een verzoek om een ab-verlies om te zetten in een belastingkorting kan iemand zelf kiezen voor een verrekeningsjaar dat voldoet aan de eisen voor verrekening. Zolang de beschikking belastingkorting niet onherroepelijk is vastgesteld kan er gekozen worden voor een ander jaar.
Een vrouw is aanmerkelijkbelanghouder in een vennootschap. Zij staat borg voor een schuld van die vennootschap aan een bank.
De vennootschap is in 2016 ontbonden en in dat jaar is een ab-verlies vastgesteld van € 138.423. De bank spreekt de vrouw in 2017 aan voor de schuld van de inmiddels ontbonden vennootschap bij de bank die € 175.000 bedraagt. Het totale ab-verlies komt hiermee op € 313.423.
Op de opgelegde aanslag IB/PVV 2016 en IB/PVV 2017 vermeld de inspecteur een verliesvaststellingsbeslissing voor beide jaren. De vrouw doet op 28 oktober 2020, en later opnieuw in een brief van 9 augustus 2021, een verzoek om het verlies uit aanmerkelijk belang om te zetten in een betalingskorting in box 1.
De hoogte van de betalingskorting wordt door de inspecteur vastgesteld op 25%. Met die 25% is de vrouw het niet eens. In de brief van 9 augustus 2021 had ze op grond van artikel 4.53 van de Wet op de inkomstenbelasting 2001,verzocht om een belastingkorting van 26,9% (voor het jaar 2021).
In haar bezwaar benadrukt de vrouw dat het in de door de inspecteur opgelegde beschikking van 2021 eigenlijk om twee beschikkingen gaat: een beschikking voor het belastingjaar 2016 en een voor 2017.
Omdat, zo vervolgt de vrouw, na verrekening met 2019 de belastingkorting 2016 nog niet volledig verrekend is, staat vast dat de feitelijke verrekening van de belastingkorting 2017 plaatsvindt met de belasting van het jaar 2020 (en volgende). Het tarief dat daarbij hoort in 2020 was 26,25%.
Keuze verrekeningsjaar is geen vereiste
Volgens de vrouw wordt ten onrechte in de beschikking vastgesteld dat de belastingkorting van 2017 wordt verrekend met 2019. De vrouw wil ondanks dat de keuze voor een ‘verrekeningsjaar’ volgens haar geen vereiste is, de belastingkorting 2017 verrekenen met 2020.
Tevens behoudt de vrouw zich nadrukkelijk het recht voor om, indien nodig, de keuze voor een ‘verrekeningsjaar’ te wijzigen. Ze blijft op het standpunt dat het tarief voor de belastingkortingen van zowel 2016 en 2017 26,9% dient te zijn en dat voor de belastingkorting van het jaar 2017 in ieder geval het tarief van 26.25% van toepassing dient te zijn.
De inspecteur stelt dat voor de hoogte van de belastingkorting moet worden gekeken naar het percentage dat gold in het jaar waarop het verzoek om een belastingkorting betrekking heeft, in dit geval het jaar 2019. Daarbij hoort een percentage van 25.
Rechtbank Gelderland is van oordeel dat uit de wettekst van artikel 4.53 volgt dat ‘ de belastingplichtige kan verzoeken om omzetting van een ab-verlies in een belastingkorting waarbij de belastingplichtige kan kiezen voor welk eerste kalenderjaar de belastingkorting wordt verkregen én geëffectueerd ‘.
Dat betekent, zo oordeelt de rechtbank, dat het tijdstip waarop de vrouw het verzoek heeft gedaan en het tijdstip waarop de beschikking is vastgesteld niet relevant zijn voor de vraag welk belastingtarief van toepassing is voor de hoogte van de belastingkorting.
Uitsluitend relevant is voor welk jaar om omzetting is verzocht.
Vertrouwens-en gelijkheidsbeginsel
De vrouw kan naar het oordeel van de rechtbank geen beroep doen op het vertrouwensbeginsel. Als regel geldt dat een belastingplichtige geen gerechtvaardigd vertrouwen kan ontlenen aan het optreden van de inspecteur ten aanzien van andere belastingplichtigen.
Het beroep van de vrouw op het gelijkheidsbeginsel wordt ook niet door de rechtbank gehonoreerd. Voor toepassing van het gelijkheidsbeginsel is het nodig dat in het geval waarmee wordt vergeleken sprake is van begunstigend beleid of een oogmerk van begunstiging.
Een gelijkheidsbeginsel vindt volgens de rechtbank toepassing als een juiste wetstoepassing in de meerderheid van de met de vrouw vergelijkbare gevallen achterwege is gebleven. Van een onjuiste wetstoepassing is dan ook geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat er geen enkele rechtsregel is die een wijziging van een omzettingsverzoek in de weg staat, zolang de beschikking belastingkorting niet onherroepelijk vaststaat.
De wettelijke mogelijkheid om een ab-verlies om te zetten in een belastingkorting is een fiscale faciliteit waarbij het aan de belastingplichtige is om een afweging te maken in welk jaar hij het verlies omgezet en verrekend wenst te hebben.
Die keuzevrijheid brengt naar het oordeel van de rechtbank mee dat een belastingplichtige op een later moment zijn keuze kan wijzigen totdat de beschikking belastingkorting onherroepelijk vaststaat.
Omdat de vrouw op de zitting alsnog heeft gekozen voor verrekening met de aanslag IB/PVV 2020, kan de belastingkorting tegen 26,25% worden berekend.
Dat de aanslag IB/PVV 2020 onherroepelijk vaststaat maakt het oordeel niet anders, zo besluit de rechtbank.
Geef een reactie