
Uitspraak: 24/3270 Wtra AK
De accountant, sinds 2005 ingeschreven in het NBA-register, was ten tijde van de gebeurtenissen verbonden aan een accountantskantoor dat werkzaamheden verrichtte voor meerdere vennootschappen, waaronder klaagster, de persoonlijke vennootschap van de heer A, BV1, holding1 en haar werkmaatschappijen. De heer A hield via klaagster 50 procent van de aandelen in BV1, terwijl de andere helft in handen was van de heer B via BV2. BV1 bezat op haar beurt alle aandelen in holding1.
In het kader van de voorgenomen uittreding van BV2 uit BV1, was het de bedoeling dat klaagster alle aandelen in BV1 zou verwerven en vervolgens een meerderheidsbelang in holding1 zou verkopen aan BV3. De accountant werd in februari 2022 formeel betrokken bij dit proces door middel van een opdrachtbevestiging onder Standaard 5500N, gericht op due diligence ondersteuning. Werkzaamheden als waarderingen, onderhandelingen en het opstellen van bedrijfseconomische analyses vielen uitdrukkelijk buiten de scope van de opdracht.
Due diligence
De accountant en zijn team ondersteunden bij het aanleveren van financiële informatie, het beantwoorden van vragen in het kader van due diligence, het interpreteren van financiële bepalingen in contracten en de coördinatie met overige betrokken adviseurs. De koper, BV3, schakelde voor haar due diligence een andere accountantsorganisatie in. Door een hogere waardering van de aandelen van BV2 in BV1 wijzigde de opzet van de transactie in mei 2022. Dit leidde tot het opstellen van een nieuwe fundflow en equity bridge door BV3. De accountant gaf hierover inhoudelijke feedback en voerde afstemming met de betrokken partijen.
Een belangrijk punt van aandacht was de relatief lage kaspositie van holding1 na dividenduitkeringen aan B, wat volgens de accountant de operationele continuïteit onder druk kon zetten. Daarnaast wees hij op het mogelijke bestaan van sectorgebonden liquiditeitseisen vanuit verzekeraars, die de uitkeerbaarheid van middelen konden beperken. Klaagsters advocaat vroeg de accountant vervolgens om samen met een collega de dividendstroom in kaart te brengen zodat uitkeringen op de datum van closing gerealiseerd konden worden.
Verkoopdeal
In augustus 2022 verwierf klaagster alle aandelen in BV1. Enkele maanden later, in november 2022, verkocht BV1 een meerderheidsbelang in holding1 aan BV3. In augustus 2023 stelde de accountant vast dat in beide transacties dezelfde fundflow was gebruikt, wat volgens hem heeft geleid tot onjuiste verrekeningen. Met name wees hij erop dat een rekening-courantverhouding tussen BV1 en holding1 niet correct was meegenomen, waardoor een vordering op BV1 onterecht bleef bestaan op het moment van levering. Volgens de accountant had deze schuld eerst moeten worden afgelost om van een correcte levering te kunnen spreken.
In september 2023 stelde klaagster het accountantskantoor aansprakelijk voor de schade die zij zegt te hebben geleden als gevolg van fouten bij de begeleiding van beide transacties. Het kantoor wees deze aansprakelijkheid van de hand.
Tuchtklacht
Klaagster stapte daarop naar de Accountantskamer en verweet de accountant daar grove nalatigheid bij de beoordeling van de fundflow en equity bridge van koper BV3 en stelde dat zij onjuist of onvoldoende was geïnformeerd over drie cruciale punten: de voorziening voor niet verdiende provisies, de intercompany schuldverhoudingen, en de dividenduitkering. De klachtonderdelen over de intercompany schuld en dividenduitkering werden gezamenlijk beoordeeld vanwege hun onderlinge samenhang.
Eindverantwoordelijkheid
De accountant stelde dat hem geen tuchtrechtelijk verwijt treft omdat de feitelijke werkzaamheden grotendeels door collega’s waren uitgevoerd. De Accountantskamer volgt deze redenering niet. Omdat de accountant als eindverantwoordelijke optrad en de opdrachtbevestiging had ondertekend, rust op hem de plicht tot toezicht, begeleiding en beoordeling van de werkzaamheden van zijn team. Of hij zelf direct betrokken was, is dan niet doorslaggevend.
Waarschuwing
Wat betreft de voorziening niet verdiende provisies oordeelt de Accountantskamer dat klaagster wel degelijk was gewaarschuwd. In een e-mail van juni 2022 had de betrokken collega (C) expliciet opgemerkt dat het opnemen van de voorziening als schuld “vrij assertief” was en in de praktijk niet direct tot een volledige cash-out zou leiden. Dat C nadien alsnog instemde met deze benadering, werd door klaagster gesteld maar niet aannemelijk gemaakt. Zijn latere e-mail bevat daarvoor geen steun. Bovendien vielen onderhandelingen niet binnen het mandaat van de accountant. Dit klachtonderdeel wordt daarom ongegrond verklaard.
Intercompany schuld en dividenduitkering
Ook de overige twee klachtonderdelen – over de intercompany schuld en dividenduitkering – worden ongegrond verklaard. De advocaat van klaagster had de collega van de accountant destijds gevraagd om inzicht te geven in de dividendstroom vanuit de werkmaatschappijen naar boven, met het oog op uitkering bij closing. De collega gaf hierop uitvoering door een cashsweep op te stellen. Volgens de Accountantskamer valt dit volledig binnen de gevraagde scope: de analyse van beschikbare middelen, niet de wijze van verrekening of juridische/fiscale optimalisatie van dividendbesluiten. De vordering van holding1 op BV1 werd in dat kader niet benoemd, maar daartoe bestond ook geen verplichting.
Bovendien voerde klaagsters advocaat zelf de regie over de transactie en onderhandelingen, en er zijn geen aanwijzingen dat het accountantskantoor buiten haar opdracht is getreden. Dat de accountant later in een e-mail zou hebben erkend dat er fouten zijn gemaakt, is onvoldoende onderbouwd. Zijn opmerkingen betroffen het niet goed op elkaar afgestemd zijn van beide transacties, maar bevatten geen schuldbekentenis.
Omdat alle klachtonderdelen inhoudelijk ongegrond zijn bevonden, hoeft de Accountantskamer niet meer te beoordelen of de accountant tuchtrechtelijk verantwoordelijk was voor het handelen van zijn collega’s. De klacht wordt in al haar onderdelen ongegrond verklaard.
Geef een reactie