De eigenaar van een recreatiewoning is door het Gerechtshof Den Haag in het gelijk gesteld in een zaak tussen hem en de Belastingdienst die draaide om de vraag of zijn recreatiewoning als hoofdverblijf mag worden aangemerkt.
De man huurt samen met zijn echtgenoot een woning en heeft een recreatiewoning in eigendom op een plek waar permanente bewoning niet is toegestaan. Hij maakte bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en de premie volksverzekeringen over het jaar 2014, aangezien daarin volgens hem onterecht de huurwoning als hoofdverblijf was aangemerkt. Die woning gebruiken de twee naar eigen zeggen alleen als werkwoning.
De inspecteur was daarentegen van mening dat de huurwoning als hoofdverblijf moest worden aangemerkt en baseerde zich daarbij onder anderen op een analyse van de rekeningafschriften van de man en op overzichten van het energie- en waterverbruik van beide woningen.
In de 128 kilometer verderop gelegen recreatiewoning verblijft het stel vrijwel alle vakanties, feestdagen, weekenden en andere vrije dagen. Op vrijdagmiddag of vrijdagavond vertrekt de man gewoonlijk naar de recreatiewoning. Daar verblijft hij tot zondagavond en rijdt om circa 21.00 uur naar de huurwoning terug. Dit omdat zijn echtgenote de volgende dag haar werkzaamheden in de buurt van de huurwoning verricht. Regelmatig gebeurt het dat de man pas maandagochtend of dinsdagochtend naar de huurwoning vertrekt, op de momenten dat zijn echtgenote op de maandag thuis werkt of haar werkzaamheden het mogelijk maken om later op de maandag te starten.
Eerder stelde de rechtbank Den Haag de fiscus in het gelijk, maar de man tekende daartegen beroep aan. Met succes, want het Gerechtshof oordeelt nu dat de recreatiewoning als hoofdverblijf mag worden aangemerkt. Het feit dat ook in de omgeving van de huurwoning consumptieve uitgaven worden gedaan door het stel weegt niet op tegen het feit dat de man in 2014 in totaal ongeveer 170 dagen/nachten in de recreatiewoning verbleef en dat hij en zijn echtgenote daar hun verjaardagen vieren en hun logees en visite ontvangen. Dat alles bij elkaar leidt tot het oordeel dat de koopwoning het middelpunt van de persoonlijke belangen van de man is.
De aanslag van € 35.886 wordt daarom verminderd tot € 30.331
Uitspraak: ECLI:NL:GHDHA:2018:1416
Geef een reactie