Taxlive meldt dat de Belastingdienst steeds vaker het btw-aftrekrecht van holdingmaatschappijen ter discussie stelt. Daarbij worden voor twijfel vatbare standpunten ingenomen. Reden voor Pascal Schrijver (partner bij Deloitte) om aan de bel te trekken. “Een minder stellige houding van de Belastingdienst is op z’n plaats nu heldere regels ontbreken en de houdsterresolutie uit 1991 nog steeds van kracht is.”
Holdingmaatschappijen kunnen voor hun btw-aftrekrecht rekenen op een toenemende belangstelling vanuit de Belastingdienst. Diverse grote accountants-en belastingadvieskantoren melden dit inmiddels aan hun klanten. Bij navraag heeft het ministerie van Financiën aan de redactie van TaxLive laten weten dat er op dit moment geen gecoördineerde actie vanuit de Belastingdienst gaande is.
Toch blijkt uit brieven, maar ook tijdens boekenonderzoeken dat het aftrekrecht van de holding steeds vaker onderwerp van discussie is. Daarbij gaat het niet om ‘zuivere holdings, want die kwalificeren – wegens het louter houden van aandelen – voor de omzetbelasting hoe dan ook niet als ondernemer.
De toenemende belangstelling ziet op het aftrekrecht van de ‘actieve holding’, oftewel de holding die naast het houden van aandelen ook beheersactiviteiten of andere prestaties tegen vergoeding verricht aan een of meer van haar deelnemingen. Er is dan mogelijk sprake van zowel economische als niet-economische activiteiten. Schrijver noemt als voorbeeld de holding/tussenhoudster in concernverband die ten behoeve van het concern aandelen houdt in diverse deelnemingen, maar ook aan bepaalde dochtermaatschappijen leningen verstrekt tegen een rentevergoeding of belaste managementactiviteiten verricht en aan andere deelnemingen juist geen prestaties in rekening brengt.
Discussiepunt
“Punt van discussie hier is de mogelijke aftrekbeperking van btw wegens de niet-ondernemersactiviteiten van de actieve holding, dat wil zeggen het houden van aandelen in deelnemingen waarin niet tegen vergoeding gemoeid wordt,” aldus Schrijver. De Belastingdienst stelt zich in toenemende mate op het standpunt dat een dergelijke holding geen volledig aftrekrecht heeft en dat de niet aftrekbare btw moet worden berekend middels een zogeheten pre pro rata berekening. Van Schrijver mag de Belastingdienst dit wel wat voorzichtiger aanvliegen. Zo stellig is het wat hem betreft namelijk helemaal niet.
Europese jurisprudentie
Bevestiging voor de standpunten van de Belastingdienst is onder meer te vinden in de Europese jurisprudentie en dan met name het Securenta arrest van 13 maart 2008. Hierin beslist het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) dat alleen de btw die betrekking heeft op economische activiteiten voor aftrek in aanmerking komt. Wanneer kosten zien op zowel economische als niet-economische activiteiten, dan moet worden bepaald welk deel van de kosten is toe te rekenen aan elk van deze activiteiten.
Nu bevat de btw-richtlijn geen regels over hoe precies een splitsing moet worden gemaakt tussen niet-economische en economische activiteiten (pre pro rata). Het HvJ EU geeft in het Securenta arrest als taak aan de lidstaten mee om methoden en criteria vast te stellen zodat belastingplichtigen de nodige pre pro rata berekeningen kunnen maken. Het is dus aan de lidstaten om zelf met een passende verdeelsleutel te komen.
In het aftrekbesluit van 25 november 2011 (BLKB 2011/641M) geeft voormalig staatssecretaris Weekers van Financiën hiervoor enkele globale aanwijzingen. Zo is de vaststelling van de verdeelsleutel afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval en dient bij de verdeelsleutel aansluiting te worden gezocht bij objectieve factoren zoals bijvoorbeeld omzetverhoudingen. Duidelijke regels ontbreken en bovendien, zo geeft Schrijver aan, “kan men zich afvragen of met dit besluit recht wordt gedaan aan het Securenta arrest. Uit het arrest zou namelijk opgemaakt kunnen worden dat de wetgever gehouden is de verdeelsleutel voor de pre pro rata in de nationale wetgeving te implementeren voordat die van toepassing kan zijn. Ik betwijfel of met de opname van de genoemde aanwijzingen in het aftrekbesluit deze implementatie op juiste wijze heeft plaatsgevonden. “
Volledig aftrekrecht verdedigbaar
Evengoed verdedigbaar is dat er helemaal geen btw-aftrekbeperking is voor de actieve holding. Schrijver legt uit waarom: “Uit de houdsterresolutie van 18 februari 1991 – die nog steeds bestaat – volgt een volledig aftrekrecht voor de houdstermaatschappij die naast het houden van aandelen ook ondernemersactiviteiten verricht die volledig recht op aftrek geven, zoals management- en advieswerkzaamheden. Dit volgt ook nog eens een keer uit een bestaand besluit van 3 augustus 2004 (CPP2004/1709M). Zolang dit besluit en de holdingresolutie van kracht zijn, kan de actieve holding hier het vertrouwen aan ontlenen dat zij een volledig recht heeft op aftrek van de voorbelasting.”
Huiswerk
Financiën heeft wat Schrijver betreft nog wat huiswerk te doen. Het besluit van 2004 is niet ingetrokken, het besluit van 2011 bevat onduidelijk beleid en de houdsterresolutie uit 1991 is nog steeds geldig. “Dit zorgt voor verwarring. Het is zaak dat Financiën nu de spreekwoordelijke koe bij de horens vat. Ik ben niet voor lastenverzwaring, maar het is wel zaak dat Financiën zorgt voor éénduidig en helder beleid. Dit zou dan kunnen door te kiezen tussen óf beleid in lijn met de nog geldende houdsterresolutie, óf met nieuw beleid te komen dat past bij de bestaande Europese rechtspraak. Dan weten holdingmaatschappijen, hun adviseurs en de Belastingdienst eindelijk waar ze aan toe zijn.”
Bron: Redactie TaxLive
Geef een reactie